Meer (melkvee)mest naar mestverwerking
De evolutie in de mestverwerkingssector heeft altijd nauw samengehangen met de evolutie in de regelgeving. De effecten van Map 5 voor de Vlaamse mestverwerking worden pas nu echt duidelijk. Vooral melkveehouders lijken nu definitief de weg naar mestverwerking te (moeten) vinden.
D
Opvolgen op afstand
Biologie is varkensmest
Het grotere plaatje
Biothermisch droen
Zoals eerder gezegd is de biologische mestverwerking zonder twijfel de meest gebruikte techniek. Meer dan vier op vijf van de mestverwerkingsinstallaties is een ‘biologie.’ Toch is die biologie ‘maar’ goed voor 36 % (gedaald met 3 %) van de verwerkte hoeveelheid stikstof. Opvallende stijger is de techniek van het biothermisch drogen, goed voor 38 % van de verwerkte stikstof (stijging met 8 %). Het is de eerste keer dat er meer stikstof wordt verwerkt via biothermisch drogen dan via de biologie.
Thomas Vannecke ziet twee verklaringen voor die stijgende populariteit. Op de eerste plaats is het een techniek die zich prima leent om te gebruiken in de verwerking van stikstofrijke pluimveemest. Die mest is al van nature vrij droog, en de hoveelheid ervan nam afgelopen jaar door uitbreidingen in die sector flink toe.
Een tweede verklaring zag adviseur Vannecke in de zeer sterke stijging van de verwerking van de dikke fractie van rundermest. Deze hoeveelheid ging afgelopen jaar maal zeven (van 0,16 ton N voor 2015 naar 1,2 ton N voor 2016). Op een totale hoeveelheid verwerkte stikstof van 41,5 ton gaat het om een relatief kleine hoeveelheid en het is vooral het werk van twee importerende Nederlandse bedrijven vlak aan de grens. Toch is de evolutie opmerkelijk. “Door het nieuwe MAP, en het wegvallen het melkquotum is er meer rundveemest die verwerkt moet worden. Maar boeren doen ook zelf aan mestsscheiding op het bedrijf: de dunne fractie gebruiken ze op eigen gronden, en de dikke factie gaat richting een droger. Op die manier kan meer rundveemest op het land worden gebracht, zonder tegen de P-limiet aan te botsen”, zo klonk de analyse.
Naar Frankrijk
Er is maar sprake van mestverwerking wanneer de nutriënten niet op de Vlaamse landbouwbodem belanden. Naast een deel dat in Vlaamse tuinen terechtkomt, gaat het overgrote deel vooral richting export. De grootste markt is daarbij Frankrijk, waar bijna zes op de tien kilo geëxporteerd mestverwerkingsproduct naar toe gestuurd wordt. Het gaat hoofdzakelijk om de biothermisch gedroogde mest waarvan sprake en ook om bekalkte mest. In beide gevallen wordt de temperatuur in de mest in die mate opgedreven dat het product gehygiëniseerd wordt, en export mogelijk is.
In bekalkte mest zorgt de kalk via een chemische reactie voor die hogere temperatuurstijging. Het eindproduct blijft daarbij kalkrijk, wat het voor klanten een extra interessant product maakt. Nederland is de tweede grootste exportmarkt voor Vlaamse mestverwerkingsproducten, al is die maar half zo groot als de Franse markt. Ook gaat het daarbij vooral om champignonsubstraat.
En de toekomst?
Er werd in 2016 10 % meer mest verwerkt dan het jaar daarvoor. Dit heeft als direct gevolg dat de nog vrije beschikbare capaciteit daalt. Die in theorie vrij beschikbare capaciteit (gemiddeld 23,5 % in 2016) is bovendien meestal het gevolg van technische tekortkomingen of omwille van administratieve redenen. Toch waren er ook 20 mestverwerkers die een onvoldoende aanbod van inputstromen als oorzaak vermelden. Wat er ook van zij, het VCM ziet een 11-tal nieuwe mestverwerkingsinstallaties in de pijplijn zitten.
De meerderheid van de bevraagde mestverwerkers ziet de hoeveelheid verwerkte mest gelijk blijven of stijgen. Ook de export wordt verwacht gelijk te blijven of nog te stijgen, net als de kostprijs voor mestverwerking.