Startpagina Akkerbouw

Snijmaïsteelt in 2017: na een moeilijke start, toch behoorlijke opbrengsten

In tegenstelling tot het voorjaar van 2016 was het voorjaar van 2017 zeer droog. Ondanks de moeilijke omstandigheden waren de opbrengsten over het algemeen behoorlijk goed. Dit toont nogmaals aan hoe groot het recuperatie-vermogen is van de huidige maïsrassen in het geval van aanhoudende droogtestress vooraleer de kolf zich begint te vullen.

Leestijd : 12 min

De zetmeelgehalten voor de zeer vroege tot vroege variëteiten lagen met een gemiddelde van 36,2% in de buurt van de waarden in 2016 (36,4%). Voor de VEM waarden en de verteerbaarheid van het organisch materiaal zien we iets hogere cijfers vergeleken met 2016: 73,7% en 950 VEM ten opzichte van 71,3% en 934 VEM in 2016.

Voor de halfvroege tot late groep lag het zetmeelgehalte gemiddeld op 35,5%. Dit was iets hoger dan in 2016 (34,9%). De VEM waarden en de verteerbaarheid van de halfvroege tot late rassen lagen in 2017 dan weer wat hoger dan in 2016: gemiddeld 70,7% en 920 VEM in 2017 vergeleken met 71,3% en 927 VEM in 2016.

Opbouw van het proefveldnetwerk

Net als de voorgaande jaren is het netwerk opgesplitst in twee groepen op basis van vroegrijpheid. Een eerste groep groepeert de zeer vroege tot vroege rassen (FAO index ≤ 230). De halfvroege tot late rassen (230 < FAO index ≤ 270) vormen de tweede groep.

In het normaal netwerk van 2017 worden de betere rassen van de afgelopen jaren uitgezaaid samen met de koplopers van het CIPF voorlopig netwerk van 2016. Daarbij komen nog recent op de Belgische rassencatalogus ingeschreven hybriden en ten slotte nog een aantal goed presterende rassen die in 2016 hun eerste jaar meeliepen in de officiële rassenproeven.

De proefvelden voor het netwerk worden aangelegd in de verschillende landbouwstreken in Laag en Midden België. De gerandomiseerde blokkenproeven van 4 herhalingen worden gezaaid in 4 rijen waarvan enkel de 2 middelste rijen machinaal geoogst, gewogen en geanalyseerd worden.

In het netwerk met de zeer vroege tot vroege rassen werden afgelopen jaar 49 rassen getest. De resultaten van 9 locaties werden in de synthese van 2017 verwerkt: Ath (Carah), Breedhout, Meeuwen, Naast, Roux-Miroir, Sombreffe en Zichem (CIPF), Haneffe (CPL-Vegemar) en Poperinge (LCV). De verschillende rassen werden vergeleken ten opzichte van 4 standaardrassen (LG 30232, LG 31211, P8000 en SY Karthoun).

Het netwerk met de halfvroege tot late rassen (230 < FAO index ≤ 270) bestond uit 49 rassen. De synthese van deze groep steunt op de resultaten van 7 proeflocaties in Laag en Midden België: Ath (Carah), Hoogstraten, Oosteeklo, Overpelt en Promelles (CIPF), Mortroux (CPL-Vegemar), Geel en Hundelgem (LCV). Voor dit netwerk werden volgende 4 standaardrassen geselecteerd: ES Albatros, LG 30260, PR38Y34 en PR39F58.

De standaardrassen zijn rassen die reeds meerdere jaren getest zijn en worden gekozen omwille van hun regelmatige en bevredigende eigenschappen voor de rascriteria.

De analyses voor de bepalingen (via NIRS spectometrie) van de voederwaarde van de verschillende variëteiten zijn uitgevoerd in samenwerking met de Afdeling Valorisatie van landbouwproducten van het CWRA te Gembloux en de Provinciale laboratoria van Henegouwen en Luik. Voor de bepaling van de verteerbaarheid van het organisch materiaal wordt gewerkt met de M4 equilibratie-curve van Aufrère.

Hoe het geschikte ras kiezen?

De zeer vroege tot vroege variëteiten kunnen gezaaid worden van (15) - 20 april tot 20 mei. Na 15 mei is het eerder aangewezen om zich enkel nog tot de zeer vroege rassen te beperken (180 < FAO index ≤ 200). De zeer vroege tot vroege rassen worden meestal gebruikt, na een snede raaigras of wanneer een perceel tijdig vrij moet zijn voor de volgteelt of de inzaai van een groenbedekker.

De halfvroege tot late rassen (230 < FAO index ≤ 270) worden doorgaans gezaaid tussen 15 april en 10 mei. Als de weersomstandigheden en de grond het toelaten kan men uiteraard nog vroeger of later gaan zaaien. Men moet er zich dan wel van bewust zijn dat een zeer vroege zaai risico’s op vorstschade met zich mee brengt. Zaaien in een koude bodem kan bovendien een vertraagde en mogelijks slechtere opkomst met zich mee brengen.

Te laat zaaien verhoogt (zeker voor de late rassen) dan weer het risico op een te late oogst en eventueel schade aan de bodemstructuur. Men zaait de late rassen dus best op de percelen die zowel in het voorjaar als in het najaar goed toegankelijk zijn.

De latere rassen worden vooral gekozen omwille van hun hoge productiecapaciteit. We stellen wel vast dat het verschil met de vroegere rassen de laatste jaren kleiner wordt. Vergeleken met de zeer vroege tot vroege rassen gaat de verhoging van de productie meestal samen met een lagere voederwaarde per kilogram gezien het kolfaandeel daalt: de totale plantenmassa is groter maar het gewicht van de kolven is niet noodzakelijk groter.

Weet men bij zaai nog niet of de maïs gehakseld of gedorst gaat worden, kan er gekozen worden voor de dubbeldoelrassen. Het is hierbij aangewezen om te kiezen voor rassen die zich in het proefnetwerk korrelmaïs bewezen hebben door een goede korrelopbrengst met een laag vochtgehalte en een goede resistentie tegen stengelrot. Binnen deze groep zijn er genoeg rassen te kiezen die ook een goed rendement halen bij het hakselen als kuilmaïs. De keuze voor een typisch kuilmaïsras verhoogt bij een oogst als korrelmaïs de kans op een hoger vochtgehalte of een moeilijker oogstbaar gewas ten gevolge van stengelrot of legering.

Het oogsttijdstip dient goed gepland te worden in functie van de evolutie van het drogestofgehalte en van de weersomstandigheden. Voor de vroege tot zeer vroege rassen zal het behalen van het optimale drogestofgehalte van 32 tot 36% doorgaans geen problemen stellen. Bij dit niveau van drogestofgehalte heeft men ideale inkuilomstandigheden samen met een goede voederopname. Boven de 38% wordt het moeilijker om een goed aangedrukte kuil te verwezenlijken zodat de kans op schimmelontwikkeling en opwarming van de kuil verhoogt. De schimmels verhogen op hun beurt de risico’s op mycotoxines. De smakelijkheid van het voeder gaat eveneens gradueel achteruit.

Onder de 32% drogestof ligt het zetmeelgehalte vaak te laag en verhoogt zeker bij rassen van het staygreen type de kans op het optreden van sapverliezen. Voor de halfvroege rassen haalt men in Laag en Midden België meestal probleemloos de 32-36% drogestof. Voor de halflate en late rassen dient men rekening te houden met een voldoende vroege zaaidatum en een mogelijks late oogstdatum. Gezien de omvangrijke biomassa van bepaalde rassen is het soms nodig om bij een wat lagere zaaidichtheid (90.000 - 95.000 korrels/ha) te zaaien. De impact van een lagere zaaidichtheid op de rijpheid bij de oogst blijft echter beperkt (+0.5% DS) ondanks een hoger kolfaandeel en een meer legeringsvast gewas.

Door de selectie hebben de meeste van de huidige rassen een vrij goed stay-green karakter. Dit maakt het zeer moeilijk om zich enkel te baseren op het uitwendige visuele kenmerken van de gehele plant voor het bepalen van het oogsttijdstip. Planten met een drogestofgehalte van 35% kunnen nog over volledig groene bladeren beschikken terwijl de schutbladeren en korrels al ver zijn afgerijpt. Het regelmatig controleren van de schutbladeren en korrels (via de positie van de melklijn en de verdeling van de verschillende zetmeelvormen en via de al dan niet aanwezigheid van het zwarte puntje) en het opvolgen van de persmededelingen van het LCV (www.lcvvzw.be) betreffende de afrijping van de kuilmaïs in Vlaanderen laten toe om het oogsttijdstip beter te bepalen.

In het drogestoftraject van 32 tot 36 %, zijn er normaal gezien geen problemen met stengelrot. Boven de 36% drogestof kan deze ziekte een snelle stijging van het droge stof gehalte veroorzaken waardoor een snelle oogst nodig wordt om bijkomende problemen te vermijden.

Stengelrot maakt de planten meer gevoelig voor legering en voor kolfverliezen bij de oogst. Hoewel problemen met stengelrot steeds minder voorkomen (dankzij de genetische vooruitgang) zijn er nog aanzienlijke verschillen tussen de rassen onderling. Zodoende blijft dit kenmerk bij de rassenkeuze nog altijd van belang, zeker bij de zeer vroege tot vroege rassen. Voor de halfvroege tot late variëteiten zijn er meestal weinig problemen.

Ondanks de grote jaarverschillen blijft een lagere gevoeligheid voor builenbrand nog altijd een belangrijke troef bij de rassenkeuze. Er zijn duidelijke verschillen in gevoeligheid waar te nemen tussen de verschillende rassen.

Wanneer men enkel builenbrand heeft op de stengels blijft de impact op de opbrengst en op de voederwaarde beperkt. Wanneer een ras te kampen heeft met een relatief grote aantasting met builenbrand op de kolven zal er een weerslag zijn op de opbrengst, de voederwaarde en de smakelijkheid van het voeder.

Resistentie tegen mechanische legering en stengelbreuk blijven eveneens belangrijke eigenschappen. Mooi rechtopstaande planten vergemakkelijken de oogst. Goed legeringsvaste planten geven ook minder kans op verhoogde as-waarden in de kuil en op hogere celwaarden in de melk. In 2012 werden op verschillende locaties belangrijke rasverschillen voor mechanische legering en of stengelbreuk vastgesteld.

Voederwaarde-eigenschappen zoals zetmeelgehalte, verteerbaarheid van het organisch materiaal en VEM zijn uitermate belangrijk voor het realiseren van een optimale melkproductie met een zo laag mogelijke aanvulling met krachtvoer.

De best renderende rassen uit het halflaat en het laat segment kunnen eventueel aangewend worden voor vergisting. Voor de toepassing als ‘energiemaïs’ is een minimum van 28% droge stof nodig. Om de sapverliezen te beperken en een betere bewaring te bekomen is het nog beter om op een drogestofgehalte van 32 % te mikken.

Welke rassen zaaien in 2018?

1. Zeer vroege variëteiten (FAO index 200)

Bevestigende rassen: SY Amboss, Havelio KWS, Benedictio KWS, KWS Stabil, SY Karthoun en LG 31211.

Net zoals in 2016 vinden we SY Amboss en Havelio KWS terug aan de top van het klassement van opbrengstpotentieel (uitgedrukt in kg droge stof per hectare) en van energetische opbrengst (uitgedrukt in kVEM per hectare). De resultaten zijn stabiel van jaar tot jaar.

Benedictio KWS en KWS Stabil werden reeds 2 jaar getest in het normaal netwerk en halen goede resultaten uitgedrukt in kg DS/ha en kVEM/ha. De resultaten zijn zeer regelmatig van jaar tot jaar voor KWS Stabil. Het is tevens het vroegste ras binnen deze vroegrijpheidsgroep. Dat maakt het uitermate geschikt bij een late zaai of een (zeer) vroege oogst.

De rassen SY Karthoun en LG 31211 halen een droge stof-opbrengst op het niveau van de standaardrassen. LG 31211 heeft een zeer stabiele opbrengst van jaar tot jaar en beschikt over goede voederwaarde eigenschappen.

De landbouwers die voornamelijk op zoek zijn naar een maïsras met een goede voederwaarde kunnen opteren voor LG 31211 of LG 31218 omwille van hun hoge energiedichtheid (VEM/kg).

De rassen SY Amboss en Benedictio KWS halen eveneens goede resultaten in het Varmabel netwerk ten zuiden van Samber en Maas.

Interessante nieuwigheden: Keops, LBS1567, Maxilio en Kordalis.

Het ras Keops maakt een overtuigende intrede in het netwerk met de eerste plaats in deze vroegrijpheidsgroep qua opbrengst in kg droge stof per hectare. De energetische opbrengst van het ras behoort eveneens bij de betere van de zeer vroege groep dank zij een uitstekende VEM waarde.

De nieuwigheden LBS1567, Maxilio en Kordalis hebben een goede droge stof opbrengst per hectare in de buurt van het gemiddelde van de standaardrassen. Op het vlak van voederkwaliteit krijgen Maxilio en Kordalis de voorkeur omwille van een goede energiedichtheid (VEM/kg).

Op het sanitaire vlak stellen we een goede resistentie tegen builenbrand vast van alle rassen uit deze groep, uitgezonderd de rassen SY Amboss en Maxilio. Maxilio was wel gevoeliger voor builenbrand.

2. Vroege variëteiten (200 < FAO index 230)

Bevestigende rassen: SY Talisman, LG 31235, LG 30248, Milkstar, LG 30232, Fausteen en LG 31233.

SY Talisman en LG 31235 werden een tweede jaar in het normaal netwerk getest en ze beschikken beiden over een uitstekende opbrengst, zowel in kg DS/ha als in kVEM/ha. Qua voederwaarde bevestigt LG 31235 met de beste waarde voor VEM per kilogram in deze vroegrijpheidsgroep. Een ander sterk punt van het ras is de zeer goede regelmaat van de opbrengstcijfers.

Ook de rassen LG 30248 en Milkstar halen een uitstekende opbrengst in kg DS/ha en kVEM/ha. LG 30248 scoort zeer goed op het vlak van stabiliteit van de resultaten en beschikt over een zeer goed VEM-gehalte.

De rassen LG 30232, Fausteen en LG 31233 bevestigen hun goede resultaten van de afgelopen jaren en scoren goed wat betreft hun opbrengst in kg DS/ha en kVEM/ha. De opbrengst van LG 30232 en LG 31233 is zeer regelmatig van jaar tot jaar. Fausteen en LG 31233 beschikken over een goede energiedichtheid (VEM/kg droge stof).

Het ras LG 31226 produceert iets minder massa maar het is wel een interessante optie voor landbouwers die vooral op zoek zijn naar rassen met een zeer hoge VEM-waarde per kilogram. Het ras is wel gevoelig voor builenbrand.

Interessante nieuwigheden: SY Welas, Severeen, LG 31237, ES Meteorit en Ronny

De rassen SY Welas en Severeen behalen in hun eerste proefjaar in deze groep de beste resultaten wat betreft opbrengst in kg droge stof per hectare en in kVEM per hectare. Beiden bevestigen daarmee hun uitstekende resultaten van het voorlopig netwerk van 2016. Severeen beschikt over zeer goede voederwaarde eigenschappen.

LG 31237 bevestigt eveneens zijn uitstekende resultaten uit het voorlopig netwerk van 2016 met een zeer hoge VEM-waarde en een uitstekende opbrengst in kg droge stof per hectare en in kVEM per hectare.

De rassen ES Meteorit en Ronny sluiten het rijtje van interessante nieuwigheden in de vroege groep af. Beide rassen hebben een zeer goede opbrengst in kg DS/ha. ES Meteorit is één van de latere rassen in deze groep en kan beschouwd worden als een scharnierras tussen de vroege en halfvroege groep. Ronny beschikt over een zeer goed energetisch rendement (kVEM/ha) dank zij een zeer goede VEM waarde.

Op sanitair vlak stellen we vast dat de rassen SY Talisman, LG 31235, LG 31237, LG 30244, LG 31226 en SY Rotango in 2017 een hogere gevoeligheid vertoonden voor builenbrand.

De rassen Severeen, SY Talisman, LG 31237, Milkstar en LG 31233 halen eveneens goede resultaten in het Varmabel netwerk ten zuiden van Samber en Maas.

3. Halfvroege variëteiten (230 < FAO index 250)

Bevestigende rassen : Charleen, ES Metronom, Figaro, ES Amulet, SY Gibuti en Agro Polis.

Charleen staat opnieuw op de eerste plaats in het klassement voor opbrengst in kg droge stof per hectare en in kVEM per hectare. Het ras koppelt deze uitstekende opbrengsten aan een zeer goede VEM-waarde.

De rassen ES Metronom en Figaro halen een vergelijkbare, zeer goede drogestofopbrengst. Beiden beschikken over een VEM-waarde per kilogram die net onder het gemiddelde van standaardrassen ligt. De opbrengsten voor ES Metronom zijn erg stabiel over meerdere jaren heen.

De rassen ES Amulet en SY Gibuti halen beiden een vergelijkbare, goede kwantitatieve en kwalitatieve eigenschappen. Beiden beschikken onder meer over een zeer goed VEM-gehalte. De opbrengsten voor het ras SY Gibuti zijn ook stabiel over meerdere jaren heen.

Agro Polis bevestigt met een uitstekende energiedichtheid (VEM/kg). Gekoppeld aan een goede droge stofopbrengst levert dit een uitstekend rendement in kVEM per hectare op.

De rassen ES Metronom, SY Gibuti en Agro Polis halen eveneens goede resultaten in het Varmabel netwerk ten zuiden van Samber en Maas

Voor zij die voornamelijk op zoek zijn naar rassen met een hoge energiedichtheid verdienen P8201, ES Watson en LG 31269 de aandacht. In de proeven van 2016 lieten beide rassen dezelfde hoge VEM-waarden noteren. Het ras P8201 is een scharnierras tussen de vroege en de halfvroege vroegrijpheidsgroep.

Interessante nieuwigheden: DKC3568, P8333, Avicii, P7932 en RGT Bixx.

Het ras DKC3568 maakt een overtuigende intrede in het netwerk met een zeer goed klassement in deze vroegrijpheidsgroep qua opbrengst in kg droge stof per hectare en in kVEM per hectare. Het ras behoort eveneens bij de betere van de halfvroege groep met een uitstekende VEM-waarde.

De rassen P8333 en Avicii zijn eveneens veelbelovend dankzij een uitstekende opbrengst in kg droge stof per hectare en een zeer goed rendement in kVEM per hectare. Beide rassen hebben een VEM-waarde die nipt onder het gemiddelde van de standaardrassen ligt. P8333 toonde zich gevoeliger voor builenbrand.

De nieuwe rassen P7932 en RGT Bixx hebben goede kwantitatieve en kwalitatieve eigenschappen.

Op het sanitaire vlak stellen we een goede resistentie tegen builenbrand vast van alle rassen uit deze groep, uitgezonderd de variëteit P8333. De rassen SY Kardona en Korynt vertoonden op enkele locaties van het netwerk een gevoeligheid voor stengelbreuk.

De rassen P8333, Figaro en Agro Polis zijn geschikt als dubbeldoel-rassen aangezien ze ook interessant zijn bij een oogst als korrelmaïs.

4. Halflate tot late variëteiten (FAO index > 250)

Bevestigende rassen : Pauleen, ES Floreal, ES Peppone, MAS 26.T en PR38Y34.

Pauleen en ES Floreal bevestigen met een vergelijkbaar en uitstekend opbrengstpotentieel in kg droge stof. Beide rassen hebben wel een verteerbaarheid die onder het gemiddelde van de standaardrassen ligt.

ES Peppone levert een zeer goede drogestofopbrengst per hectare en een zeer goede kVEM opbrengst. ES Peppone beschikt over een VEM-waarde die net onder het gemiddelde van de standaardrassen ligt. Alles samen bevestigt het ras zijn goede resultaten van 2016.

MAS 26.T en PR38Y34 behalen beiden een zeer goede drogestofopbrengst, gekoppeld aan een goede energetische opbrengst. Een bijkomend pluspunt van deze rassen is hun stabiliteit van de opbrengst.

Voor de vrij late en erg massale rassen Pauleen, ES Floreal, ES Peppone en MAS 26.T raden we aan om deze rassen enkel bij een vroege zaai te kiezen. Daarnaast is een iets lagere zaai-dichtheid van 90.000 tot 95.000 zaden/ha aangewezen.

Interessante nieuwigheden: LG 31276.

Met zijn uitstekende opbrengst in kg DS/ha en in kVEM/ha bevestigt LG 31276 zijn sterke resultaten van het voorlopig netwerk in 2016. Deze nieuwkomer nestelt zich in het normaal netwerk van 2017 meteen aan de top van het klassement voor kg DS/ha en kVEM/ha. Ook zijn VEM waarde is bij de beteren uit deze vroegrijpheidsgroep.

Wat betreft de gevoeligheid voor stengelbreuk stellen we een zekere gevoeligheid vast bij de rassen Baylissimo, P8704, Walterinio KWS en Batisti CS. Op het vlak van de gevoeligheid voor builenbrand noteren we in 2017 minder gunstige eigenschappen voor de rassen ES Floreal, Supiter (DS1439B) en Walterinio KWS.

Jurgen Depoorter, Michaël Mary en Guy Foucart (CIPF) Geert Haesaert, Sofie Landschoot en Gert Van de Ven (LCV) Olivier Mahieu (CARAH) Maxime Hautot (CPL-Vegemar)

Lees ook in Akkerbouw

Innoverend onderzoek in monitoringstechnologieën bij Inagro

Groenten Al meer dan 20 jaar stuurt Inagro waarnemings- en waarschuwingsberichten voor verschilende openluchtteelten zoals (biologische) prei, kolen en witloof. Dankzij onderzoek naar nieuwe monitoringstechnologieën kan Inagro voortaan nog nauwkeuriger insecten tellen en de verkregen data sneller verwerken.
Meer artikelen bekijken