Startpagina Bieten

Proefveldwerking inzake mechanisatie en onkruidbestrijding in suikerbieten

Het Bieteninstituut (KBIVB) was de voorbije weken op meerdere proefvelden, o.a. dit van de Pibo-Campus in Tongeren of bij het Vlaams ministerie in Huldenberg en Nieuwenhove aanwezig om hun proefveldwerking in suikerbieten toe te lichten.

Leestijd : 6 min

Naast voornoemde proefplaatsen had het Bieteninstituut op een platform in Landen nog een proefopzet uitgewerkt richting chemisch-mechanische onkruidbestrijding.

Precisielandbouw

Ronald Euben, mechanisatiespecialist bij het Bieteninstituut, gaf tijdens de proefveldrondgang toelichting bij precisielandbouw. “Dit is op basis van GPS-technologie de machine gaan aansturen in het veld met als doel om enerzijds te besparen op inputmiddelen en anderzijds om de opbrengst te verhogen”. Maar, Ronald wijst op enkele belangrijke aandachtspunten: een onderdosering kost vaak meer geld dan de besparing die ermee te halen valt. Plus, de besparingen moeten afgewogen worden tegen de investeringen.

Het Bieteninstituut heeft momenteel zijn focust gelegd op elektrisch aangedreven (zaai)machines. Volgens Ronald hebben deze machines hun nut de laatste jaren bewezen plus in combinatie met GPS zijn ze rijp om in de praktijk op grote schaal toe te passen.

Ieder zaaielement van de machine wordt nu met een elektromotor aangedreven. Het voordeel hiervan is dat deze zeer snel aan en uit te zetten is, plus er kan eenvoudig ingegrepen worden op de draaisnelheid (dosering/afgifte).

Het Bieteninstituut becijferde wat dit economisch kan betekenen voor de portefeuille van de boer. Onderzoek wees uit dat er altijd tussen 1 en 3% overlap is. Hier kan bespaard worden door sectie-afsluiting, richting zaadkost weerspiegelt dit een bedrag rond de tien euro per ha. “Hier alleen komt het niet van”, bemerkte Ronald. Bij de rooi zijn ze ook gaan kijken wat de sectie-afsluiting betekent op wendakkers. Waar er wel sectie-afsluiting werd toegepast lag de opbrengst 85% hoger doordat de zaaidichtheid was zoals ze moet zijn.

Als de besparing op zaadkost en de meeropbrengst aan wortelgewicht wordt verrekend, komt het Bieteninstituut uit op een besparing van sowieso 15 euro per ha, die zelfs richting 30 à 40 euro/ha kan gaan.

Driftreducerende doppen

Ronald Euben stond tijdens het proefveldbezoek ook stil bij de driftreducerende spuitdoppen, sinds enige tijd is het immers verplicht om driftreducerende maatregelen te nemen. Drift is meer dan de spuitdruppel, het is zelfs een complex gegeven van verschillende factoren: wind, hoogte spuitboom, type spuitdop, …

In de bietenteelt wordt voor de onkruidbestrijding vooral gewerkt met systemische middelen die opgenomen moeten worden door het onkruid, waardoor de contactwerking wel belangrijk is. Om dit te bereiken moet er een goede bedekking zijn van de onkruidplant. Dit kan gerealiseerd worden door de hoeveelheid water aan te passen of de druppelgrootte. Een fijnere druppel zorgt voor een betere bedekking.

Als we kijken naar doppen die minstens 50% driftreductie realiseren, dan zijn er twee grote categorieën: de luchtmengdoppen waar lucht in de druppel zit en de driftreducerende spleetdop, die dikkere druppels maakt. De druppelgrootte bij de doppenkeuze is heel belangrijk. Een te fijne druppel zorgt voor teveel drift, een te grote druppel voor te weinig bedekking. Voor de onkruidbestrijding in bieten moeten we denken aan een medium grove druppel.

Een belangrijk verschil tussen voornoemde doptypes is dat de driftreducerende spleetdop toch nog een fijne druppel geeft. De luchtmengdop geeft een iets grovere druppel en heeft een breder werkbereik van 2 tot vijf bar en meer. Hierdoor wordt ook de druppelgrootte beïnvloed en is er meer flexibiliteit.

Uit onderzoek dat het Bieteninstituut verrichte kwam naar voren dat de driftreducerende spuitdop bijna altijd even goed werkt als de gekende spleetdop. Bij de luchtmengdop ligt het verhaal iets anders omdat deze meer onderhevig is aan andere omstandigheden, vooral klimatologische tijdens de bespuiting. Vorig jaar was het heel droog tijdens de periode van onkruidbestrijding. Toen moesten we het vooral hebben van een goede bedekking met spuitvloeistof op het onkruid. Tegen de verwachting in scoorde de luchtmengdop slechter bij een dosering van 200 liter water per ha en beter bij 150 liter water. Hoogstwaarschijnlijk zit de verklaring doordat er met 200 l water er minder product zit in de mengverhouding.

Chemisch en/of mechanische onkruidbestrijding

Op een proefplatform in Landen had het Bieteninstituut een chemisch-mechanische onkruidbestrijdingsproef aanliggen. Ronald Euben legde uit dat dit omwille van meerdere redenen nodig is. Allereerst wil je opbrengst in de suikerbietenteelt, dan moet je onkruid bestrijden. Als tweede reden haalt hij het opduiken van resistente onkruiden aan zoals melde en melganzevoet die chemisch niet meer te bestrijden zijn, zodat we mechanisch moeten ingrijpen. Andere redenen om richting de mechanica te kijken dat is dat er maar weinig nieuwe herbiciden meer op ons afkomen en ook de klimatologische omstandigheden, zoals de droogte van 2017, spelen niet altijd in ons voordeel.

Een goede teeltrotatie en middelen met een verschillende werkingswijze afwerken, blijft steeds nodig, aldus Ronald. Hij ziet dat er nieuwe machines, nieuwe uitrusting en verbeteringen van machines op de markt komen, maar dat de vragen hetzelfde blijven. “Wanneer mechanisch ingrijpen, met welke machine, is het rendabel?” Hierom legde het Bieteninstituut dan ook een proef aan.

Een eerste aandachtspunt bij de mechanische onkruidbestrijding dat zijn de weersomstandigheden, een langere periode zonder neerslag na de mechanische onkruidbestrijding is nodig. In de maanden april en mei zouden er gemiddeld maar 2 à 3 periodes zijn met drie dagen zonder neerslag. Een ander aandachtspunt is de onkruiddruk op het perceel zelf. “Een proper veld van zichzelf uit, zal altijd betere resultaten opleveren”.

De proef werd op 13 april gezaaid, vrij laat; maar we zitten dan ook in een laat jaar. Ondanks dat april droog was heeft het proefveld toch een onweer van veertig liter over zich heen gehad en dat liet zijn sporen na met een harde, gesloten bodem met korstvorming. Dit maakte mechanische onkruidbestrijding moeilijk en chemische gemakkelijk omdat er geen nieuw onkruid kiemde.

In de proef lagen verschillende objecten aan: zowel puur chemisch als volledig mechanische behandelingen als een afwisseling van beide. Puur chemisch het onkruid aanpakken (5 FAR-toepassingen) zorgde voor het op één na goedkoopste object qua kostprijs. Dit was ook een heel zuiver object op het moment van proefveldbezoek. Erkend moet worden dat met de weersomstandigheden van dit jaar, met voldoende warmte en vocht, het makkelijk was om de chemie te laten werken. Het object waar enkel mechanisch het onkruid werd bestreden, was ook een goedkopere oplossing, omdat hier geen fytomiddel in rekening gebracht moest worden. Enkele FAR-bespuitingen aangevuld met twee keer schoffelen plus een rijenspuit was het duurste object inzake kostprijs.

In de proef werd gezien dat afspuiten met een FAR-toepassing voor een heel proper resultaat zorgt. Waar er enkel mechanisch werd ingegrepen, werd nu een minder proper resultaat gezien. Vooral doordat het onkruid in de rij al te groot stond om vlot weg te krijgen. In één object werd met een rijpenspuit gewerkt (13 cm breed) waardoor de bietenrijen proper stonden. Tussen de rijen werd mechanisch ingegrepen (geschoffeld). Dit was net iets minder proper.

Ronald Euben merkt ook de jaarinvloed op in het resultaat van de onkruidbestrijding. Dit jaar werkte de chemische toepassingen bijzonder goed. Vorig jaar (droog en koud) was dit niet zo. Toen heeft de mechanische onkruidbestrijding gezorgd voor een beter resultaat.

Bodemverdichting

In het kader van het Interregproject ‘Leve(n)de bodem’ becommentarieerde Ronald Euben een proef die nagaat hoe bodemverdichting vermeden kan worden. Dit herstellen is met bepaalde machines mogelijk, maar dan is het kwaad al geschied. Beter is om bodemverdichting proberen te vermijden. In een demonstratieve veldproef wordt nagegaan of één van volgende bodembewerkingen gevoeliger is voor verdichting of niet. Het klassieke winterploegen wordt hierbij vergeleken met niet-kerende bodembewerking en strip-till. Als ‘bereidingen’ werd er gekozen voor een doorgang met een getrokken drijfmesttank eens op hoge en eens bij lage bandendruk en eens voor een éénmalige doorgang met een zelfrijdende mestinjecteur in hondengang en lage bandendruk.

Op het moment van proefveldbezoek lieten alle objecten voldoende plantaantallen zien. Er waren maar heel kleine verschillen merkbaar. Ronald concludeert dat door de warme voorjaarsomstandigheden alle bieten goed zijn opgekomen.

Gekeken naar de machinekarakteristieken, ziet Ronald dat de zelfrijder nog een aanvaardbare bodemdruk heeft door zijn grote banden en één wiel per doorgang. Bij de drijfmesttank wordt een verschil in bodemdruk gemeten als er van hoge bandendruk naar lage bandendruk wordt gegaan.

Over de drie verschillende bodembewerkingen (strip-till, winterploegen en niet-kerend) werd telkens eens met hoge en lage bandenspanning gereden. Bij de lage bandenspanning werd er tussen de 30 en 40% minder insporing gemeten. Bij de niet-kerende bodembewerking was er het minste insporing, maar dit wil niet zeggen dat er het minste bodemverdichting was.

In de proefveldwerking werden ook metingen gedaan richting penetratieweerstand. Dit is de weerstand die de bodem ondervindt bij het doordringen. De voorlopige vaststelling is dat er tot 25 cm diepte voor alle objecten altijd weinig verdichting is te zien. Onderling zijn er nooit extreem grote verschillen gezien tot nu. De onderzoekers zijn dan ook benieuwd naar het verdere groeiseizoen en de kwaliteit van de bietenwortels bij oogst.

TD

Lees ook in Bieten

Meer artikelen bekijken