Startpagina Vleesvee

Beperk beslommeringen: bewaak biestkwaliteit!

Goed begonnen is half gewonnen, zo gaat het spreekwoord. Maar voor dikbillen is het meer dan half gewonnen. Een suboptimaal biestbeleid zorgt voor meer kalversterfte. Zelfs voor zij die het op dat vlak behoorlijk (menen te) doen, is het aangewezen om om de zoveel tijd het eigen biestmanagement nog eens onder de loep te nemen.

Leestijd : 7 min

Evelyne Van de Wouwer (DGZ) besprak op een studienamiddag van het Departement Landbouw & Visserij in Wuustwezel de belangrijkste principes en nieuwe tendenzen in het biestmanagement. De basisprincipes zijn al 100 jaar gekend, maar de moderne vleesveehouder heeft wel middelen om zijn management te optimaliseren.

Het kan veel geld kosten

Al in 1922 werden er artikels geschreven over het belang van colostrum voor het pasgeboren kalf. Helaas is de perfectie in het biestmanagement nog niet helemaal bereikt. Uit een onderzoek uit 2013 bleek dat bij 38 % van de bedrijven het beleid nog niet optimaal is. “En waar het biestbeleid niet optimaal is, verdubbelt de kans op kalversterfte”, wist Evelyne Van de Wouwer. Ook de kans op diarree, longontsteking en groeiachterstand wordt meetbaar groter, wanneer het biestbeleid onvoldoende is. “Op bedrijfsniveau kan de meerkost bij een sub-optimaal biestbeleid becijferd worden op 80 euro per aanwezig kalf op het bedrijf. Het biestbeleid speelt ook een cruciale rol om het antibioticagebruik te reduceren, iets wat toch een actueel thema is”, aldus Van de Wouwer.

Uit een nieuw project zou ook blijken dat bijna 1 op vijf (17 %) van de gegeven biest niet kwalitatief genoeg is.

Kritische periode

Over het nut van biest is er geen twijfel. Biest is afweer. “Elk kalf wordt geboren zonder immuniteit. De darm sluit na 24 uur; de periode tussen het sluiten van die darm en de opbouw van eigen de immuniteit is een risicoperiode.” Biest levert niet alleen rechtstreeks de immunoglobulinen - de eiwitten - die zorgen voor de samenstelling van de biest, maar ze zorgt ook voor een gezonde darmflora.

Meet de biestkwaliteit

Maar wat is nu een goede biestkwaliteit? Dat kan nagegaan worden in een labo (elektroforese) via de dierenarts, maar er zijn ook technieken die ook op het boerderijniveau een aardig beeld geven van de situatie. Zo is er de refractometer die een inschatting geeft over de opname van de antistoffen. Meer dan 55 g/l wordt daar als oké gezien.

Een densimeter is een nog eenvoudiger instrument dat het gehalte antistoffen meet. Aandachtspunt is daarbij dat de biest 22°C moet zijn, anders kan je te lage gehaltes missen. “Goede biest heeft in de densimeter een densiteit van meer dan 1.050, wat overeenkomt met een niveau van 60 g immunoglobulines/liter. “Veel veehouders hebben wel zo’n densimeter, maar deze wordt niet altijd voldoende gebruikt.”

Ook een brix-refractometer geeft een inschatting van de opname van antistoffen. Het toestel werkt op basis van lichtbreking. Meer dan 7,8 % brix wordt daarbij als norm naar voor geschoven.

“Het doel moet zijn om het kalf 200 gram immunoglobulines te laten opnemen binnen de zes uur na de geboorte. Als de kwaliteit lager is, moet er gewoon meer biest gegeven worden,”, aldus Van de Wouwer. Die zes uur is belangrijk omwille van de snel sluitende darmwand. Het is een reden waarom sommige veehouders een voedingssonde gebruiken. Wie daarmee wil werken, moet echter goed weten wat hij doet. Wie niet zeker is van een correcte toepassing, gebruikt deze beter niet. Goed reinigen en desinfecteren van de sonde (met waterstofperoxide of via afkoken) is cruciaal. Bij toepassing moet je er voor zorgen dat de sonde juist in de slokdarm zit. Een belangrijke tip daarvoor is dat de neus zich bij de introductie lager dan de oren moet bevinden.

Problemen oplossen

Maar wat als de biestkwaliteit onvoldoende is? Kan je daar als rundveehouder wel iets aan doen? Zeker wel, zo blijkt. Vaak gaat het om het oplossen van problemen. Problemen in het rantsoen van de koe tijdens dracht, of een probleem in de collectie en het bewaren van de biest. Of een probleem bij de biestverstrekking of bij de biestopname in het kalf.

Rantsoen tijdens dracht

Uiteraard moet het rantsoen afgestemd zijn op de behoeftes van de koe tijdens de dracht. Bijzondere aandacht moet gaan naar de seleniumopname in de laatste twee maanden van de dracht. Selenium heeft een invloed op de concentratie van de immunoglobulinen en op de absorptie-efficiëntie van het kalf. Een koe in de laatste twee maanden van dracht heeft 5 mg organisch selenium in haar dagelijks rantsoen nodig, een vaars 3,5 mg.

Collectie van biest

Popere handen, propere emmers en spenen... het is evident, maar oh zo belangrijk. Ziektekiemen binden zich vast aan de antistoffen waardoor deze niet meer opgenomen kunnen worden voor het kalf. “Achteraf pasteuriseren heeft hierop geen enkel effect meer”, aldus Evelyne van de Wouwer.

Dat betekent niet dat alle biest aan de start dezelfde is. Gemiddeld is biest van vleesveerassen dubbel zo geconcentreerd als die van melkveerassen. Oudere koeien hebben doorgaans een betere biestkwaliteit dan vaarzen. Ook hittestress kan leiden tot een lagere biestkwaliteit, net als mastitis of een bacteriële besmetting.

Wat wel helpt om de biest kwalitatiever te maken, is het vaccineren van het moederdier, bijvoorbeeld tegen roto-corona of coli. Het mengen van biest van verschillende koeien wordt dan weer afgeraden. “Goede met minder goede biest mengen geeft geen goede biest. Bovendien is er een risico op spreiding van ziekteverwekkers zoals paratuberculose, salmonella of myocplasma.”

Om dat laatste risico tegen te gaan kan biest gepasteuriseerd te worden. Minimum 60 minuten op 60°C is daarbij de regel.

Middentemperatuur vermijden

De kwaliteit van biest blijft bij warme pasteuriseertemperaturen of koude frigo-temperaturen vrij goed. De tussenfase is echter zo kort mogelijk te houden. “In opgewarmde biest verdubbelt de hoeveelheid bacteriën in 20 minuten. Indien je biest niet onmiddellijk verstrekt, vries die dan in, of bewaar deze maximum drie dagen in de koelkast.”

In de praktijk

Hoe past een modern vleesbedrijf dit toe in de praktijk? In Wuustwezel, op het bedrijf van Yves en Sylvia Gericke-Luyckx gaf Yves een inkijkje in hun dagelijks handelen. Zij wonen en werken op de Vloeikenshoeve, een naam die bekendheid geniet in fokkerskringen.

Op het bedrijf bestaat de veestapel uit ongeveer 180 à 190 runderen, die jaarlijks zorgen voor 80-85 kalvingen. Een klein gedeelte van de stierkalveren vinden hun bestemming als fokstier.

Twee weken voor de koeien afkalven, verhuizen de hoogdrachtige dieren naar de bindstal. Twee keer per dag wordt de temperatuur gemeten en opgeschreven. Als de lichaamstemperatuur met 1°C daalt ten opzichte van de avond ervoor wordt de koe opgevoeld en bij 2 à 3 vingers opening wordt de keizersnede uitgevoerd.

Bedrijfseigen biest

Extra aandacht wordt gegeven aan een goede ontsmetting van de navel, en uiteraard aan het biestbeleid. “Alle biest is bedrijfseigen biest”, aldus Yves. Het voorkomen van besmetting met mycoplasma als paratbc wordt hierbij als argument aangehaald. De vaarzen en de koeien worden ook gevaccineerd om de kwaliteit van de biest nog verder te verhogen.

De eerste biest die de kalveren krijgen, komt altijd uit de diepvries. De redenering hierachter is dat het zo makkelijker is om het kalf heel snel een eerste keer biest te laten opnemen. “Negen van de tien kalveren drinkt direct”, toonde Yves zich tevreden. “Maar we noteren altijd wanneer een kalf geboren is en of het kalf goed drinkt.” Daar kunnen we dan in de selectie rekening mee houden.

Liever wachten

Als een kalf niet goed wil drinken, dan verkiezen Yves en Sylvia om te wachten. “Ik hou niet van sonderen. Ik wil echt vermijden dat de melk in de pens terechtkomt; daar worden ze volgens mij ziek van. Als een kalf ‘s avonds laat niet wil drinken, dan zal het ‘s ochtends vroeg wel drinken.”

Koeien worden na dag drie drooggezet met een droogzetter, vooral met het doel om mastitis en het daarmee gepaard gaande (kleine) risico op speenverlies te vermijden. Yves meet ook de kwaliteit van de biest. “Maar aan de dikte van de biest kan je al veel zien. Hoe dikker de biest, hoe beter die is”, zo is Yves zijn ervaring. Te dunne biest wordt in een latere voeding gebruikt.

Grondig reinigen

De eerste 14 dagen krijgen de kalveren in hun individuele hokjes verse melk, afkomstig van multipare kalfskoeien. De kalverhokjes bevinden zich ook nog eens op drie verschillende plekken op het bedrijf. Yves en Sylvia hechten een groot belang aan propere kalverhokjes. Nadat de kalveren na 14 dagen verhuizen naar groepshuisvesting worden de hokjes grondig gereinigd. “Eerst mesten we ze uit, en kuisen we ze uit met koud water. Daarna schuimen we ze in met een ontvetter in warm water. Vervolgens spoelen we ze af met water van 50°C. Hierna volgt een ontsmetting met twee middelen. Tot slot laten we de kalverhokjes het liefst nog een week leegstaan.”

In de groepshuisvesting komen de kalveren in groepen van meestal een stuk of twaalf dieren. Yves waakt er over dat er nooit meer dan vier tot zes weken leeftijdsverschil zitten tussen de kalveren. Goed voor de bioveiligheid en makkelijker om te vaccineren. De kalveren krijgen er vier keer per dag 1 tot 1,2 l melk van de kalverdrinkautomaat.

De automaat kan vier stations bedienen. Trapsgewijs wordt er van koemelk naar kalvermelk overgegaan. Koe- en kunstmelk worden dan afwisselend verstrekt, maar nooit gemengd. Kalveren krijgen er altijd hooi en twee keer per dag krijgen ze ook kalvervlokken verstrekt. “Dat is ook het moment om ze visueel te controleren”, vertelde Yves. De kalvervlokken bestaan uit een eigen samengestelde mengeling van geplette spelt (30 %), maïs- en gerstvlokken, soja (15 % ruw eiwit), pulp en vitaminen en mineralen. Na tien weken bouwen ze het melkrantsoen af en krijgen de kalveren meer kalvervlokken. Wanneer de kalveren 2 kg per dag kalvervlokken opnemen, worden ze gespeend, en dat is zo rond een leeftijd van 110 dagen.

IDC

Lees ook in Vleesvee

Meer artikelen bekijken