Startpagina Vleesvee

Warm pleidooi voor grasteelt

Het verschil tussen de gras- en maïsteelt deze dagen is duidelijk: waar het gras er dor en dood bijstaat, bezwijkt de maïs (voorlopig) iets minder onder de droge omstandigheden. Ondanks dat gras echter de laatste decennia vaak plaats moest ruimen voor de maïsteelt, is de grasteelt nog lang niet uitgeteld, wel integendeel.

Leestijd : 7 min

N aar aanleiding van de pensionering van ILVO-onderzoeker Alex De Vliegher organiseerde het onderzoeksinstituut een studienamiddag rond de grasteelt. Vanuit het Departement Landbouw en Visserij schetste Geert Rombouts een kernachtig beeld van welke factoren het grote succes van maïs - ten koste van gras - hebben helpen bepalen. Maïs brengt - mede door de succesvolle veredeling - duidelijk meer op per ha en is stabieler in kwaliteit. Het is minder gevoelig voor extreme weersomstandigheden, brengt veel energie, is vrij eenvoudig om te telen en spaart ook arbeid bij de oogst. “Vandaag zijn er al heel wat boeren met percelen op 20-30 km afstand. Als je dan telkens moet maaien, schudden en bemesten....weegt dat door, aldus Rombouts.

Over de schouder meegekeken

Gelukkig zijn er ook heel wat voordelen aan de grasteelt. Veruit het grootste voordeel is dat het heel wat eiwit aanbrengt, waardoor je kan besparen op soja. Gras zorgt voor een goede buffering in de pens. Daarna is de teelt multifunctioneel. Gras is natuur, kan bufferen voor erosie, bepaalt het landschap....

De teelt heeft daarnaast relatief weinig gewasbescherming nodig, is véél minder gevoelig voor stikstofuitspoeling en zorgt voor een goede bodembedekking. De maatschappelijke aanvaarding voor gras is ook groter.

Dat laatste heeft meer invloed dan dat boeren wellicht lief is. “De samenleving kijkt mee over de schouder van de veehouder en heeft weinig begrip en inzicht in de werkwijze van de boer. Toch wordt de overheid geappelleerd om de absolute vrijheid in te perken.”

Het gevolg is heel wat regelgeving, gaande van het ecologisch aandachtsgebied in het kader van de vergroening van het GLB, over de bescherming van ecologisch kwetsbaar blijvend grasland tot de bescherming van historisch permanent grasland en grasland in de zone van onroerend erfgoed.

Gras geeft organische stof

Ook bij het Nederlandse Louis Bolk-instituut, dat net zoals het ILVO praktijkonderzoek uitvoert, hebben ze extra aandacht voor de grasteelt. Het kernbegrip daarbij is de organische stof in de bodem. Een hoog organischestofgehalte in de bodem zorgt voor heel wat voordelen: het zorgt voor een beter vasthouden en afvoer van water, brengt een betere opbrengst en productiekwaliteit, voedt het bodemleven en zorgt voor een betere beworteling. Het houdt ook erosie tegen, verhindert het uitspoelen van ingrediënten én legt koolstof vast, wat belangrijk is in de strijd tegen het veranderende klimaat.

Organische stof geeft productieverhoging

Organische stof is ook een goede stikstofleverancier. “De vuistregel is dat 1 % organische stof 25 kg stikstofleverend vermogen geeft”, aldus Nick van Eekeren van het Louis Bolk-instituut. 1 % organische stof méér in de 10 hoogste centimeters van het land kan op die manier 1.320 kg drogestofopbrengst gras per ha opbrengen. Het instituut berekende dit op een financiële meerwaarde van  €145 per ha. “Wat je mag geven als bemesting ligt vast. Wil je dus de productie verhogen, dan moet je ofwel naar de veredeling kijken, ofwel naar de bodemkwaliteit en de stikstoflevering. Wil je op grasland je productie verhogen, dan moet je zorgen dat de bodemkwaliteit, de organische stof en dus het stikstofleverend vermogen omhoog gaat”, aluds van Eekeren.

Hoe organische stof verhogen?

Hoe begin je eraan om het organischestofgehalte in de bodem te verhogen? Het eerst wat daarbij wordt geopperd, is het inzetten van een groenbemester. “Groenbemesters zijn prima als vanggewas en zijn goed voor de bodemkwaliteit, maar ze hebben maar een minimale rol in de organisschestofvoorziening. Ze verteren te snel.” Ook mest, en zelfs stalmest, is geen wondermiddel om het organischestofgehalte op te schroeven. “Om één procent te stijgen in organische stof, moet je 169 ton vaste rundveemest aanbrengen. Zelfs gft-compost of vaste vleeskuikensmest vergt nog altijd om en bij de 71 ton aanvoer om op 1 ha 1 % te stijgen in organischestofgehalte.

Het organischestofgehalte via de aanvoer uit gewasresten en wortels is tevens een meerjarenplan. Om één procent te stijgen ben je met tarwe en tarwestro vijf jaar bezig, met aardappelresten- en wortels 15 jaar en met snijmaïs zelfs 25 jaar.

De oplossing volgens van Eekeren? Blijvend grasland! Blijvend grasland zorgt op 5 jaar voor een verhoging van het organischestofgehalte met 0,82 %, in tien jaar met 1,54 % en in 20 jaar met 2,66 %.

Blijvend grasland bouwt veel meer organischestof op in de bovenste laag dan 3 jaar grasklaver afgewisseld met 3 jaar maïs. 36 jaar monocultuur maïs doet het uiteraard nog minder.

Meer regenwormen

Spectaculair is het effect op de regenwormenbiomassa. Waar 36 jaar lang blijvend grasland ligt, vond men in proeven gauw 160 gram wormen per vierkante meter, tegenover nog geen 10 gram wormen bij 36 jaar akkerbouw.

Conclusie? Wie het organischestofgehalte in zijn land wil verhogen, moet eerst nadenken over het landgebruik. “Wie figuurlijk gesproken in vier stappen naar een hoger organischestofgehalte wil, moet weten dat de eerste drie stappen louter bestaan uit een aangepast landgebruik. De laatste stap bestaat dan uit mestkeuze, grasrassen, toevoeging van klaver en kruiden en dergelijke meer.” Zij die nog een stap verder willen gaan, kunnen agroforestry overwegen.

Gras omdat het moet

Een ander warm pleidooi voor de grasteelt werd gehouden door prof. plantaardige productie en veredeling Dirk Reheul (Ugent). Hij schetste de evolutie tussen 1954 (het geboortejaar van Alex De Vliegher) en nu. Het aantal runderen ging in die periode naar omhoog, maar is weer gezakt naar een vergelijkbaar niveau. De beschikbare hoeveelheid grond daalde, net als de oppervlakte weiden en grasland. Wat opvalt, is dat Vlaanderen meer tijdelijk grasland heeft dan Wallonië (55.000 versus 36.000), maar dan Wallonië dubbel zoveel permanent grasland heeft dan Vlaanderen (302.500 versus 164.700). “Vooral beneden Samber en Maas is er ook nauwelijks een alternatieve bestemming”, wist Dirk Reheul.

Naargelang de manier van meten is 36 tot 38 % van het geheel aan cultuuroppervlakte in Vlaanderen grasland. “Daar zou je met enige goede wil ook nog het Italiaans grasland vóór kuilmaïs in het kader van derogatie kunnen bijrekenen”, aldus prof. Reheul.

Paarden en opstallen

Vlaanderen heeft procentueel gezien meer grasland dan Duitsland, maar minder dan Frankrijk of Nederland. Een belangrijke kanttekening daarbij: veel grasland wordt gebruik voor paarden. Voor elke drie koeien hebben we een paard. Meer dan een kwart van het grasland wordt gebruikt voor paarden.

Een bijkomende trend die de professor opmerkte, was dat steeds meer koeien binnen zitten. Naar schatting zou 40 % van de koeien in Vlaanderen niet meer beweid worden. Voor het grasland heeft dit als logisch gevolg dat er steeds minder begraasd wordt, en steeds meer gemaaid wordt. “De kennis over begrazen dreigt daarmee deels verloren te gaan. Het grasland riskeert verwaarloosd te worden. Wie maait, beschouwt gras als akkerbouwgewas, met gevolgen voor het zaai- en oogstmoment.”

Mengsels

Niet alleen in maïs is er veredeld, maar ook in gras. Alleen was de vooruitgang niet zo spectaculair. “In 2010 haalde een boer ongeveer evenveel opbrengst van een weide dan in 1980. De genetica is er wel iets op vooruitgegaan, maar in de praktijk is de vooruitgang gekelderd door strenger wordende regelgeving en management”, oordeelde Reheul.

In de praktijk worden grassen in mengsels verkocht. Een praktijk die volgens Reheul niet veel bijdraagt. “In twaalf procent van de gevallen is een mengsel productiever dan de productiefste componenten. Dan is de keuze om vooral voor de productiefste componenten te gaan vrij logisch.”

Een grasklavermengsel verdient dan weer wel aanbeveling boven een reinteelt vlinderbloemigen. “Het gras stimuleert de klaver tot fixatie, want het gras neemt een deel van de aanwezige stikstof op. De aanwezigheid van gras is de motor die klaver helpt fixeren.”

Boeren moeten bij beweiding een keuze maken: willen ze dat de koeien zoveel mogelijk gras eten, of willen ze de grond optimaal benutten? “Een koe kan ongeveer 18 kg DS gras per dag eten, maar dan moet ze bijna drie keer zoveel aangeboden krijgen. Aan de andere kan kan je ook als doel stellen dat een koe zoveel mogelijk gras van een bepaalde weide opeet, maar dan riskeer je dat ze niet aan al haar behoeftes kan voldoen.”

Ook een intensieve weide is natuur

Een beeld dat vaak gecreëerd wordt, is dat intensief gehouden weides een ‘groene woestijn’ zouden zijn. Een studie van Wageningen Universiteit vergeleek de biodiversiteit volgens het landgebruik. “Het is inderdaad zo dat hoe intensiever je aan landbouw doet, hoe meer de biodiversiteit afneemt. Maar bij erg intensief gehouden grasland vind je 20 % van de oorspronkelijke biodiversiteit terug; bij akkerland daalt dat tot 10 en 5 %”, citeerde Reheul. “Dat betekent dus dat bij intensief beheerd grasland de biodiversiteit minstens het dubbele is dan bij intensief uitgebaat akkerland.”

Ook hij pleit net als van Eekeren om permanent grasland zo lang mogelijk aan te houden. “Als je toch grasland moet vernieuwen, zet het dan om naar akkerbouw en zaai grasland in akkerland.” Dat zorgt immers voor een betere groei van het grasland bij droogte, voor een betere vestiging van witte klaver, en vooral ook voor grotere winsten in opbrengst van de gewassen op het omgeploegd grasland. Kuilmaïs in een dergelijk wisselbouwsysteem (na het scheuren van meerjarig grasland) levert dezelfde opbrengst, maar vraagt veel minder stikstof.

Hebben we nog grasland nodig?

Wie gras zegt, zegt ook rundvee. Maar wat als rundvee in de verdrukking komt? Professor Reheul keek daarbij naar de eigen universiteit, waar het duurzaamheidsbureau heeft bepaald dat cateringsbedrijven die op een preferentiële lijst willen komen waaruit Ugent kiest om recepties mee te organiseren nu al vlees van herkauwers moeten vermijden. Redenen: broeikasgassen, ecologische voetafdruk, waterverbruik...

“Maar is dat wel altijd logisch? 30 % van het rundvlees komt van melkkoeien. Moeten we dat vlees dan weggooien? En wat doen we met grasland als we er geen rundvee mogen opzetten? Laten we het onbenut, moet het uit de voedselproductie en kiezen we voor natuur, of bos? Dat zijn toch vragen om over na te denken”, zo besloot hij. “Ik vrees dat er een beetje een aversie tegen herkauwers groeit. We moeten ook durven zeggen dat herkauwers niet alleen methaan uitstoten, maar dat ze ook zorgen voor biodiversiteit en koolstofopbrengst. De sector mag niet in slaap vallen, moet actief iets doen, anders wordt ze gepakt door drukkingsgroepen met een andere agenda.”

IDC

Lees ook in Vleesvee

Meer artikelen bekijken