Een appelboom voor elke tuin
Appels waren eeuwenlang het fruit bij uitstek voor de gewone man. Een appelboom stelt niet zo heel veel eisen aan zijn groeiomgeving en de vruchten van sommige rassen konden maandenlang bewaard worden
Wanneer men de pitten van appels uitzaait en laat uitgroeien tot volwassen bomen, dan zullen de appels die aan deze bomen groeien niet dezelfde eigenschappen hebben als het oorspronkelijke ras. Dit komt doordat bijna alle appelrassen kruisbestuivers zijn: ze hebben dus nood aan stuifmeel van een ander ras om vruchten te kunnen vormen, waardoor de pitten een deel van het erfelijk materiaal van beide ouderrassen bevat. Hierdoor kan men onmogelijk op voorhand de eigenschappen van de vruchten van de zaailingen voorspellen. Om die reden worden appelbomen vegetatief (ongeslachtelijk) vermeerderd door middel van oogenten (occuleren). Men brengt hiervoor een oog (een knop) van het te vermeerderen ras, d.m.v. de techniek van de oogenting, over op een onderstam. De onderstam zorgt dus voor het wortelgestel (opname van water en mineralen uit de bodem) en bepaalt hierdoor de groeikracht van de boom. De oogent zorgt voor de boomkruin en bepaalt welke vruchten (het ras) de boom zal dragen. Een fruitboom bestaat dus als het ware uit twee delen.
Vroeger werden als onderstam altijd zaailingen van appelpitten gebruikt. Deze zijn zeer groeikrachtig en zorgden voor een sterke groei van het ras dat op een dergelijke onderstam geënt werd. Vandaar dat vroeger alleen half- en hoogstammen, ook voor de professionele fruitteelt, in cultuur waren. Sedert halfweg vorige eeuw werden onderstammen geselecteerd op hun groeikracht. Hierdoor ontstonden types van zwakker groeiende onderstammen. De appelbomen die hiermee gekweekt werden, groeiden veel minder krachtig, droegen vroeger (soms al na drie jaar) vruchten maar werden wel niet zo oud als hun hoogstammige soortgenoten. Laagstammen (ook wel struiken genoemd) worden dus geënt op een zwakker groeiende onderstam. Hoogstammen worden geënt op sterker groeiende onderstammen.
In tegenstelling tot wat men zou verwachten als men het aanbod appelrassen in de warenhuizen bekijkt, bestaan er nog honderden soorten (oude) appelrassen die niet allemaal in aanmerking komen voor de commerciële teelt, maar die het wel schitterend doen in de hobbytuin en die bovendien een breed gamma aan smaken, kleuren, groottes en vruchtvleestextuur tentoonspreiden. Heel veel van die oude rassen zijn gemakkelijk (soms moeten ze wel besteld worden) te verkrijgen in de handel. Hou echter rekening met het feit dat de oude appelrassen bijna allemaal kruisbestuivers zijn en dus “vreemd” stuifmeel nodig hebben om vruchten te ontwikkelen. Niet alle appelrassen leveren echter “goed” stuifmeel dat in staat is om de bloesem van nabijgelegen appelbomen te bevruchten. Indien er in de omgeving van uw tuin (binnen een straal van 500 m) geen appelbomen (ook sierappeltjes zijn goede bestuivers) staan, zult u dus minimaal twee appelbomen, waarvan één goede bestuiver, moeten aanplanten. Goede bestuivers zijn oa.:
Heel wat oude appelrassen zijn ideaal voor aanplant in de tuin, omdat ze minder of niet vatbaar zijn voor schimmelziekten zoals schurft en witziekte, waardoor behandeling met gewasbeschermingsmiddelen overbodig is. Onthoud in dit kader ook dat schimmelziekten vooral voorkomen op bomen waarvan het blad lang vochtig blijft, een zonnige en open standplaats (tocht) kan de ziektedruk sterk verminderen.
Andere goede (lekkere) tuinrassen zijn oa. :