Drie pijlers
Het eerste landbouwbedrijf dat bezocht werd, hoort toe aan de familie Vanhommerig is een gemengd bedrijf met akkerbouw en melkvee. De melkveetak bestaat uit 135 Holstein-Friesian melkkoeien en 100 stuks jongvee. Het bouwplan van de akkerbouwtak omvat ongeveer 26 ha snijmaïs, 27,5 ha suikerbieten, 8 ha wintergerst, 35 ha wintertarwe en 48 ha grasland. Vanwege de steile hellingen zijn de meeste graslanden blijvend en wegens het grote aantal stenen in de bodem worden aardappelen nauwelijks geteeld. Vader en zoon Vanhommerig spraken met veel passie over de positieve effecten van niet kerende bodembewerking.
De voorbije maanden kregen ook zij te kampen met hevige regenbuien. Opmerkelijk voor de bezoekers was dat er in de akkers geen geulen te bespeuren waren en dat de laarzen niet in de modder bleven plakken. Niet kerende bodembewerking draagt duidelijk bij tot een goede bodemstructuur en een goed ontwikkeld bodemleven waardoor de bodem een grotere infiltratiecapaciteit en een grotere draagkracht ontwikkelt, aldus de landbouwers.
De vader van het familiebedrijf heeft over de jaren heen veel werk en tijd gestoken in erosiebestrijding in de praktijk. Hij sprak over drie belangrijke pijlers in de erosiebestrijding: het humusgehalte, bodemverdichting en het moment van bewerken. Erosiegrasstroken zijn volgens hem geen goede oplossing: zij concentreren het water te veel. Ook inzaaien volgens de hoogtelijnen vindt hij een zinloze discussie.
Hij pleitte ervoor om de erosieproblematiek op elk deel van het perceel gericht aan te pakken. En dit kan door aangepaste bodembewerkingstechnieken. Het is van groot belang om verslemping zo snel mogelijk te verbreken. Dit kan door de bodem te breken op de diepe lagen en door een groenbedekker onmiddellijk in te zaaien na de oogst als de weersomstandigheden het toelaten. Of in natte omstandigheden een groenbedekker direct inzaaien van zodra het kan en de grond later in de winterperiode tijdens wat vorst te breken. “Leg de bodem niet te fijn”, adviseerde hij nog. “Het is belangrijk om voldoende vlinderbloemigen te gebruiken in de groenbemestermengsels. Zij helpen ook bij het verteringsproces. De koolstof/stikstof verhouding is van groot belang voor het humificatieproces.”
Het maïsperceel dat bezocht werd, bewerkte de familie met de strip-till techniek. Vader Hommerig wees erop dat deze techniek pas goed kan toegepast worden als de ondergrond al in goede conditie is. Op een perceel dat steeds geploegd werd, gaat de strip-till techniek volgens hem de mist in. “Belangrijk bij strip-till is ook dat je de meststoffen niet te diep in de grond brengt, zodat je gewas er makkelijk aan kan. Je past best eerst 5 jaar niet kerende bodembewerking toe vooraleer je met strip-till begint”, raadde hij nog aan.
Geen geulen te bespeuren
Vervolgens bezocht de groep het akkerbouwbedrijf van de familie Voncken. Hun voornaamste teelten zijn uien, suikerbieten, snijmaïs, wintertarwe en wintergerst. Vrijwel alle percelen worden niet kerend bewerkt en dit op lichte en zware leemgronden. Het gaat om percelen die vroeger diepe ravijnen ontwikkelden bij elke zware regenval. Ondanks de hevige regenval van de afgelopen tijd, waren er geen geulen te bespeuren, hier en daar bleek wel dat er water was blijven staan.
Het bezochte uienperceel was door de zware regenval niet in optimale conditie, maar ook hier waren geen geulen te zien. De bodem vertoonde duidelijk veel regenwormgangen die een aanzienlijk deel van het water kunnen afvoeren. De opkomst van de uien was minder goed door de natte omstandigheden en ook door hagel. Na de wintertarwe werd op dit perceel eind augustus drijfmest gevoerd. Daarna werd er een groenbemester ingezaaid. In de winter tijdens de vorst werd er ’s nachts geklepeld. Bij lichte vorst werd er met de diepgronder door de bodem gegaan om de bodem diep te breken. In het voorjaar werd het zaaibed klaar gelegd voor de uien.
Daarnaast werd ook een maïsperceel bezocht, waar drempeltjes werden gemaakt na het inzaaien. Hiervoor werd dezelfde drempelmachine gebruikt als voor aardappelen. In de winter werd de grond niet bewerkt. Na de wintertarwe werd gele mosterd ingezaaid. Deze werd geklepeld in het voorjaar, bij goede weersomstandigheden of bij lichte vorst. Maïs is gevoelig voor een lage bodemtemperatuur tijdens het kiemproces. Na het uitvoeren van de mest werd er diep bewerkt met een rechte tand om de capillaire opstijging te verbreken, zodat de bodemtemperatuur beter kon stijgen.
“Neem regelmatig je spade vast, kijk naar je bodem, ruik aan je bodem. Dit zegt zoveel meer dan gewoon een prikstok te gebruiken”, adviseerde Stefan Muijtjens.