Welke vormen van samenwerking passen het best bij mij en mijn bedrijf? Die belangrijke vraag kwam ruimschoots aan bod op de studiedag. Veel aandacht ging uit naar coöperaties, maar ook losse samenwerkingsverbanden zijn mogelijk. Interessant is dat samenwerking extra ondersteund wordt, vooral in het kader van PDPO III, het Vlaamse programma voor plattelandsontwikkeling.
Wanneer samenwerken?
“Samenwerken enkel voor subsidies is geen goed idee”, begint Hannes Hollebecq van Cera, “maar er zijn wel heel veel goede redenen om het te gaan doen. Het is niet samenwerken om samen te werken, het moet lonen! De uitdagingen worden niet kleiner. Moest ik landbouwer zijn, ik zou er hoofdpijn van krijgen. Met samenwerking zul je nog steeds hoofdpijn krijgen, maar je hebt er meer aan.”
De vragen die een landbouwer zich moet stellen zijn volgens hem de volgende: Wie creëert toegevoegde waarde? Waar blijft die hangen? En vooral: Hoe kunnen we die naar ons toetrekken? Maar samenwerking kan ook kosten besparen. “Ga na welke grondstoffen en diensten je in groep zou kunnen aankopen”, raadt de heer Hollebecq aan. “Dat kan ook gaan om kleine stapjes die je constant doet en waar je je niet van bewust bent.”
Onder welke vorm?
Stel: je wil samen met een buur een tractor delen. Dan kan je die gewoon samen gebruiken, op basis van vertrouwen. Wil je meer zekerheid, dan kan je contractuele afspraken op papier zetten. Wat ook kan is een aankoop waarbij de machine eigendom is van het samenwerkingsverband, dat op zijn beurt de machine verhuurt aan de leden, zoals een machinering.
“Een goede organisatie, met duidelijke afspraken en voldoende communicatie, is enorm belangrijk. Met een contract ben je zekerder van je zaak. Als je gaat opereren binnen een wettelijk kader zijn er niettemin veel zaken die je zelf kan bepalen”, stelt de heer Hollebecq. Hij beschrijft de feitelijke vereniging en de maatschap als wettelijke samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid, en de vereniging zonder winstbejag (vzw) en de verschillende vennootschappen als vormen mét.
Voor één daarvan heeft Cera een uitgesproken voorkeur. “De coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (cvba) is een heel specifieke manier van ondernemen voor Cera. Je bent leverancier, of klant, én aandeelhouder tegelijk. Daardoor richt een cvba zich niet louter op winstmaximalisatie, maar vooral op doelmaximalisatie”, legt de heer Hollebecq uit.
Voorbeelden
De veilingen en zuivelcoöperaties zijn misschien het bekendst (zie ook kader ‘Producentenorganisaties), maar de cvba gaat veel breder dan dat. Denk maar aan specifieke sectoren als hennep (Belchanvre) of gemeenschappelijke afzetkanalen (Au Panier Vert). Bovendien bestaan er ook gemengde, multistakeholder coöperaties. Daar kunnen zowel medewerkers, leveranciers als klanten aandeelhouder zijn (Het Hinkelspel en De Wassende Maan).
Voorbeelden van andere agrarische coöperaties duiken op in de vier interactieve sessies van de studiedag. Op ‘Samen vermarkten’ zetten afgevaardigden van de streekproductencoöperaties Vlapas (Vlaamse Ardennen) en Mmmeetjesland het debat in. “Naast het praktische is ook het informele gedeelte enorm belangrijk. Door elkaar beter te leren kennen ben je soms geen concurrenten meer”, klinkt het enthousiast.
De sessie ‘Samen gronden aankopen’ laat ondermeer zien hoe coöperatie De Landgenoten biologische landbouwgrond ter beschikking van actieve bioboeren stelt. Verder trekt ook de sessie ‘Samen gronden beheren’, ingeleid door het agentschap Natuur & Bos, veel belangstelling. Ten slotte is er ook de inspirerende sessie over de West-Vlaamse machinering Houmaco (zie kader ‘Houmaco’).
Steun voor samenwerking?
Binnen PDPO III bestaan er verschillende mogelijkheden om samen steun aan te vragen. Het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF) voorziet er daarvan drie: investeringssteun, steun voor innovaties in de landbouw en investeringen in de agrovoedingssector tot verhoging van de toegevoegde waarde, de kwaliteit en de voedselveiligheid van landbouwproducten.
Bij investeringssteun is samenwerking mogelijk binnen een maatschap, handels- of landbouwvennootschap, sociale instelling of consumentencoöperatie (bv. een zelfplukbedrijf). Daarnaast kunnen ook groeperingen van landbouwbedrijven en machinecoöperaties aanspraak maken op VLIF-steun bij investeringen.
Projectsteun voor innovaties op productieniveaus kunnen rekenen op een steun van 40 % op alle kosten. Agrovoedingsbedrijven dienen zich in eerste instantie tot het agentschap Innoveren en Ondernemen te wenden. Toch zullen er van VLIF uit oproepen gelanceerd worden voor groepen van landbouwers, een combinatie van landbouwers en verwerkers of in zeldzame gevallen verwerkende bedrijven. Zij kunnen 30 % van de kosten als subsidie ontvangen.