Startpagina Akkerbouw

Gebruik goede technieken voor een efficiënte stikstofbemesting

In het voorjaar van 2020 ging het demonstratieproject ‘Aardappelen telen binnen de restricties van MAP 6’ van start. Binnen dit project gaan de Bodemkundige Dienst van België (BDB), Proefcenrtum voor de Aardappelteelt (PCA) en Inagro na wat het effect is van een lagere stikstofbemesting op de opbrengst en kwaliteit van aardappelen en trachten ze via technieken zoals fractioneren, rijbemesting en irrigatie of fertigatie stikstof efficiënter in te zetten. Tijdens het groeiseizoen 2020 werden op 3 locaties demoproeven aangelegd waar de meerwaarde van deze verschillende technieken werd nagegaan.

Leestijd : 7 min

Als gevolg van MAP 6 neemt de stikstofbemestingsruimte voor telers met percelen in gebieds-type 2 en 3 de komende jaren verder af. Ook voor de aardappelteelt heeft dit gevolgen, aangezien een groot deel van het aardappelareaal in deze strengere gebiedstypes ligt. Aardappelen hebben een relatief grote stikstofbehoefte, maar hebben als gevolg van hun zwak en ondiep wortelstelsel een eerder lage stikstofbenutting. Bovendien zijn aardappelen ook gevoelig voor droogte, wat de laatste jaren steeds meer een probleem is. De combinatie van deze factoren maakt dat we bij aardappelen een groot risico hebben op een te hoog nitraatresidu. Om dit te voorkomen en tegelijk een goede opbrengst te realiseren is het belangrijk om stikstof zo efficiënt mogelijk toe te dienen.

Demolocaties 2020

In 2020 werden demoproeven aangelegd in Bertem (leemgrond), Rumbeke-Beitem (zandleemgrond) en Wannegem-Lede (zandleemgrond). In het voorjaar werden de percelen bemonsterd voor het opstellen van een stikstofbemestingsadvies. Uit de analyseresultaten bleek dat de nitraatvoorraad in het voorjaar van 2020 bij elk van de 3 locaties laag was en de stikstofbemestingsadviezen zodoende relatief hoog waren (tussen 190 en 229 kg N/ha). De volleveldse stikstofbemesting volgens advies werd bij elk van de demopercelen als referentiebemesting beschouwd. De marktbare praktijkopbrengsten (proefopbrengsten-20%) bij deze referentiebemesting bedroegen in 2020 44,7 ton/ha (Bertem), 36,8 ton/ha (Rumbeke-Beitem) en 46.6 ton/ha (Wannegem-Lede).

Effect van lagere bemesting op opbrengst en kwaliteit

In de eerste plaats werd de bemesting volgens advies vergeleken met een verlaagde volleveldse bemesting die nagenoeg overeenkomt met de stikstofbemestingsnorm die vanaf 2022 geldt in gebiedstype 3 (168 kg N/ha). Dit kwam bij de verschillende percelen overeen met een daling van de bemesting van 15 tot 30% in vergelijking met het advies. Op één locatie (Wannegem-Lede; bemesting -15%) nam de opbrengst door een verlaagde stikstofbemesting niet af, op de 2 andere proeflocaties daalde deze met 4 en 7%. Het opbrengstverlies bevond zich vooral in de economisch belangrijke sortering >50 mm. Er werd geen significant effect waargenomen van de verlaagde stikstofbemesting op het onderwatergewicht van de aardappelen.

Fractioneren

Het fractioneren van de stikstofbemesting heeft als voordeel dat je als teler tijdens het seizoen nog kan inspelen op de groei- en weersomstandigheden. Bij de demopercelen werd daarom nagegaan of het fractioneren van de stikstofbemesting in 2020 een meerwaarde had ten opzichte van de referentiebemesting.

In Bertem werd bij de gefractioneerde bemesting 140 kg N/ha toegediend voor het planten, wat overeenkomt met 70% van het bemestingsadvies. Op 12 juni werd hier nog 40 kg N/ha bijbemest via KAS (ammoniumnitraat, 27%). In totaal werd hier dus 180 kg N/ha toegediend, wat 20 kg N/ha minder is dan het oorspronkelijke advies. Er werd gekozen voor een verlaagde bijbemesting omdat de groei van de aardappelen op dat moment geremd werd door de droogte. De marktbare opbrengst bleek op het einde van het groeiseizoen bij de gefractioneerde bemesting gemiddeld 8% lager t.o.v. de referentiebemesting (100% advies vollevelds). Mogelijk kwam de toegediende bijbemesting in de vorm van een korrelmeststof door de zeer droge omstandigheden in 2020 te laat ter beschikking van de aardappelen.

In Rumbeke-Beitem werd 160 kg N/ha toegediend voor het planten (70% van totale advies). Op drie tijdstippen werd eind juni – begin juli telkens 12 kg N/ha gegeven via bladbemesting met vloeibare ureum. Net zoals in Bertem is dit uiteindelijk minder dan het oorspronkelijke advies. De marktbare opbrengst lag na het fractioneren 11% hoger. De vollevelds toegediende korrels (net voor planten) waren te hoog in de rug blijven zitten tijdens het voorjaar. Door de droogte was er te weinig vocht om de stikstof tot in de wortelzone te brengen. De bladbemesting daarentegen was vlotter opneembaar onder de gegeven omstandigheden.

In Wannegem-Lede werd 160 kg N/ha toegediend voor het planten (85 % van het totale advies). Een tussentijdse grondanalyse, half juni, toonde aan dat de N voorraad in de bodem voldoende groot was en dat een bijbemesting niet meer nodig was. Dit bleek ook uit de eindopbrengst, waar het object bemest met 160 kg N/ha nagenoeg even goed presteerde als het object bemest met 190 kg N/ha bij planten. Een tussentijdse grondanalyse liet dus toe om het bemestingsadvies te verfijnen en te besparen op de stikstofbemesting.

Rijbemesting

Door te bemesten in de rij wordt de meststof dicht bij de poter geplaatst of dus in de wortelzone. De gegeven stikstof zat meteen op de juiste plaats in de bodem en was dus vlotter opneembaar door de plant. Op het proefveld (Rumbeke-Beitem) werd een verlaagde stikstofbemesting (ammoniumnitraat) gegeven in de rij bij het planten (70% van totale advies). Ook werd nagegaan of extra bladvoeding tijdens het groeiseizoen noodzakelijk was. Volgens het bodemstaal (half juni) was de gegeven stikstofbemesting bij het planten voldoende. Bij oogst bleek dat dit een correcte inschatting was, want er werd geen hogere opbrengst gehaald met extra bladbemesting. De opbrengst na verlaagde bemesting in de rij, al dan niet aangevuld met bladbemesting tijdens het groeiseizoen, lag telkens 12% hoger in vergelijking met de referentiebemesting (100% advies vollevelds).

Irrigatie en fertigatie

Bij druppelirrigatie/fertigatie wordt via druppelslangen water (en meststoffen) in de aardappelruggen toegediend. Hierdoor kan het gewas het hele groeiseizoen doorgroeien en maximaal gebruik maken van de beschikbare nutriënten. In de proef van 2020 bereikten druppel geïrrigeerde en gefertigeerde objecten hun maximale opbrengst reeds half augustus. Deze was op dat moment 25 tot 41 % hoger dan die van de niet druppel geïrrigeerde objecten. Tegen het einde van het groeiseizoen hadden de niet druppel geïrrigeerde objecten deze achterstand echter ingehaald en was er geen verschil meer in opbrengst. In 2020 leek druppelirrigatie/fertigatie dus vooral de teelt te vervroegen. De druppelirrigatie en fertigatie op het proefveld kon wel pas opgestart worden eind juni, waardoor de aardappelen in de periode vooraf al wat droogtestress ondervonden. Dit verklaart waarschijnlijk ook deels het gebrek aan meeropbrengst bij de druppelirrigatie en fertigatie.

Nitraatresidu’s

Voor de verschillende bemestingsstrategieën werd op het einde van het groeiseizoen ook het nitraatresidu gemeten. Bij het proefveld in Bertem werden de nitraatresidu’s een eerste keer gemeten op 22 september. Op dat moment was de bodem zeer droog, zodat enkel de bovenste 30 cm kon bemonsterd worden. Uit de analyseresultaten bleek dat het nitraatgehalte op dat moment zeer laag was bij alle behandelingen. Het hoogste residu werd gemeten bij de bemesting volgens advies en bedroeg 26 kg nitraat-N/ha. Op 9 november werd het nitraatresidu in Bertem opnieuw gemeten. Omdat de bodem natter was, kon deze nu wel tot 90 cm bemonsterd worden. Ondertussen was op het perceel ook tarwe ingezaaid. Uit de resultaten bleek dat het nitraatgehalte in de bodemlaag 0-30 cm was toegenomen. Bij de meeste behandelingen bedroeg deze toename 20 à 30 kg nitraat-N/ha, bij de bemesting volgens advies was er een toename van 44 kg nitraat-N/ha. Samen met de bodemlaag 30-60 cm en 60-90 cm bedroeg het nitraatresidu hier 98 kg N/ha. Bij de verlaagde bemesting van 168 kg N/ha en de gefractioneerde bemesting van 140+40 kg N/ha bedroeg het residu op dat moment zo’n 66 kg N/ha. Bij de nulbemesting werd een residu gemeten van 57 kg nitraat-N/ha.

In Rumbeke-Beitem bleef het nitraatresidu steeds onder 90 kg nitraat-N/ha (laag 0-90 cm). Het laagste residu werd gemeten bij de nulbemesting en vervolgens na een gereduceerde bemesting (70% van advies). Ondanks een hogere opbrengst lag het nitraatresidu op de veldjes met bladbemesting tijdens het groeiseizoen telkens hoger. Bemesting in de rij scoorde telkens nipt beter.

In Wannegem-Lede varieerde het nitraatresidu van 80 tot 110 kg nitraat-N/ha bij een bemesting van 0 tot 160 kg N/ha. Vanaf een bemesting van 190 kg N/ha of meer nam het nitraatresidu aanzienlijk toe (≥ 140 kg nitraat-N/ha). Dit bevestigde de bevinding van de grondstalen genomen half juni, dat een bemesting van 160 kg N/ha voldoende was om een maximale opbrengst te behalen. Fractioneren liet dus toe om meststoffen te besparen en een lager nitraatresidu te behalen. Druppelirrigatie en fertigatie verlaagden het nitraatresidu in deze proef niet, wat waarschijnlijk deels te wijten is aan het gebrek aan meeropbrengst. Door het vervroegen van de teelt was het echter eventueel mogelijk om vroeger te rooien en om beter in te spelen op de achterblijvende stikstofvoorraad.

Besluit

Op de demopercelen leidde een verlaagde bemesting volgens de MAP-norm die vanaf 2022 geldt in gebiedstype 3 tot een opbrengstverlies van 0 tot 7% ten opzichte van de bemesting volgens advies, voornamelijk in de sortering >50 mm. Het grootste opbrengstverlies dat werd waargenomen kan dus wel een belangrijk effect hebben op de rendabiliteit van de teelt. Het nitraatresidu was gemiddeld lager bij de verlaagde bemesting, maar hier waren de verschillen eerder beperkt. Het fractioneren van de bemesting leidde in Bertem, waar de bijbemesting werd uitgevoerd met korrel, tot een iets lagere opbrengst. Als gevolg van de droogte kwam de bijbemesting waarschijnlijk te laat ter beschikking. In Rumbeke-Beitem, waar de bijbemesting werd toegediend via bladbemesting, leidde deze wel tot een hogere opbrengst. Door de droge start van het groeiseizoen bereikten de korrels in de rug pas later in het seizoen de wortelzone van de aardappelen, waardoor de bladbemesting in 2020 een voordeel bood. In Wannegem-Lede bleek uit de tussentijdse staalname dat er geen bijbemesting nodig was en kon zo op meststoffen worden bespaard. Rijbemesting leidde in 2020 tot een hogere opbrengst, omdat de meststoffen hier al in de wortelzone aanwezig waren, terwijl de korrels door de droogte lang hoger in de rug aanwezig bleven. Druppelirrigatie en fertigatie leidde niet tot een hogere opbrengst in de proef van 2020, de maximale opbrengst werd hier wel vroeger in het groeiseizoen bereikt. Het gebrek aan meeropbrengst is waarschijnlijk ook te wijten aan het feit dat er te laat kon worden gestart met de druppelirrigatie/fertigatie en de aardappelen zo in het begin van het seizoen al droogtestress ondervonden.

Dit project wordt gefinancierd door het Departement Landbouw en Visserij van de Vlaamse Overheid met steun uit het ELFPO. Het volledige rapport kan je terugvinden op de website van de BDB: www.bdb.be.

Jill Dillen (BDB)

Veerle de Blauwer (Inagro)

Stany Vandermoere (PCA)

Lees ook in Akkerbouw

Fruitboeren vrezen voorspelde nachtvorst

Akkerbouw De lagere temperaturen van de afgelopen dagen en de voorspelde nachtvorst kan tot grote schade leiden bij de fruitkwekers in Limburg. Zowel woensdag- als donderdagnacht (17 en 18 april) zullen de fruitkwekers alle middelen bovenhalen om te voorkomen dat de temperatuur in hun plantages onder het vriespunt zakt. “Al vanaf -1°C kan er schade optreden”, zo zegt Danny Bylemans van PC Fruit in Velm (Sint-Truiden).
Meer artikelen bekijken