Startpagina Actueel

In duurzame landbouw hoort verdere promotie van biopesticiden, zoals biofungiciden, zeker thuis

Biologische gewasbeschermingsmiddelen vragen een heel nauwkeurige opvolging en uitvoering, zonder dat er een garantie is op een succesvolle toepassing. Toch is ook Vlaanderen ervan overtuigd dat in duurzame land- en tuinbouw de verdere promotie van het gebruik van biopesticiden thuishoort.

Leestijd : 6 min

Uit een enquête van het Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen (PCG) en Inagro blijkt dat, hoewel telers ervan overtuigd zijn dat biofungiciden meer gebruikt moeten worden, slechts 35% van hen die middelen vaak inzet.

Kennis als stimulans

De hoge kostprijs en het gebrek aan werkzaamheid en informatie zijn de belangrijkste remmende factoren. Over het gebruik van biologische gewasbescherming en kennis als stimulans om het gebruik te doen toenemen, stelde Emmily Talpe, Vlaams parlementslid voor Open VLD, een schriftelijke vraag aan Vlaams landbouwminister Hilde Crevits (CD&V).

De voorbije 4 jaar werkten Inagro, UGent en PCG intensief samen met Waalse en Franse partners binnen het Interregionaal onderzoeksplatform Smartbiocontrol. “Dat platform wil voornamelijk duurzame biologische ziektebeheersing in de land- en tuinbouw stimuleren. In 2019 peilden de onderzoekers bij telers uit België en Noord-Frankrijk naar het gebruik van biofungiciden. Ze bevroegen hen over hun ervaringen met biologische gewasbescherming en het imago dat de middelen wordt aangemeten. Een 300-tal land- en tuinbouwers vulden de enquête in, van wie ongeveer de helft Vlaamse telers. Iets meer dan 10 % van de telers gaf aan biologisch te telen. Daarnaast gaf amper een kwart van de bevraagden aan nog nooit biologische gewasbeschermingsmiddelen gebruikt te hebben, 40% zou ze zelden gebruiken en slechts 35% gaf aan deze middelen vaak in te zetten”, stelt Emmily Talpe.

Bij de analyse van de resultaten stelden de onderzoekers een correlatie vast tussen het gebruik van biofungiciden en het type gewas, de oppervlakte die geteeld werd en de leeftijd van de respondenten. Zo was het gebruik van biologische gewasbescherming opvallend laag bij akkerbouwgewassen. Het gebruik van biologische middelen is hoger in de groenteteelt en nog hoger in de fruitteelt.

Kleinere arealen

De correlatie tussen gebruik van biofungiciden en de geteelde oppervlakte toont aan dat biologische gewasbescherming regelmatiger wordt toegepast bij telers met kleine arealen (0-5 ha) dan bij arealen boven de 10 ha. Jonge telers blijken ook het meest open te staan voor de inzet van biologische middelen in hun gewassen.

“Uit de bevraging blijkt tevens dat voor telers die bekend waren met biologische middelen, de hogere kostprijs, het gebrek aan werkzaamheid en het gebrek aan informatie de belangrijkste remmende factoren waren. Voor telers die nog nooit biofungiciden gebruikt hadden, was de belangrijkste reden het gebrek aan informatie en de onbekendheid van producten”, geeft Emmily Talpe nog mee.

“Handelsproducten uit de groep ‘bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik’ zijn zowel op Europees als op federaal niveau onderworpen aan strikte en uitgebreide toelatingsprocedures met bijhorende risicocriteria”, antwoordt Vlaams landbouwminister Hilde Crevits. “Een specifieke groep van de ‘bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik’ zijn de ‘biopesticiden’.

Biopesticiden zijn bestrijdingsmiddelen waarvan de actieve stof een natuurlijke stof of preparaat is. Deze omvatten in grote lijnen enerzijds bepaalde chemische stoffen zoals deze in de natuur voorkomen (bv. koper, zwavel, nicotine) en anderzijds microorganismen zoals bv. virussen, bacteriën of schimmels. Biofungiciden omvatten producten die een werking hebben op schadelijke schimmels en behoren tot de groep van de biopesticiden. Biopesticiden moeten hetzelfde toelatingstraject doorlopen als alle andere ‘bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik’”, aldus minister Crevits.

Duurzame landbouw

Biologische gewasbeschermingsmiddelen zijn middelen die niet onder de wettelijke noemer van ‘bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik’ vallen. Ze werken volgens andere principes in op ziekten en plagen. Enkele voorbeelden van biologische gewasbeschermingsmiddelen zijn: inzet van aaltjes tegen insecten, inzet van nuttige insecten (bijvoorbeeld onzelieveheersbeestjes, sluipwespen, zweefvliegen, gaasvliegen, oorwormen, roofmijten, roofwantsen…) tegen andere, schadelijke insecten (bijvoorbeeld bladluizen, trips, spintmijten…).

“Als Vlaams minister van Landbouw pleit ik voor een duurzame land- en tuinbouw. Daar hoort een verdere promotie van het gebruik van biopesticiden, zoals biofungiciden, en biologische gewasbeschermingsmiddelen ook bij. Vanuit de praktijk krijgen de praktijk- en landbouwcentra en mijn administratie wel regelmatig feedback dat een succesvolle inzet van deze middelen niet zo eenvoudig is als bij de klassieke chemische gewasbeschermingsmiddelen”, zegt minister Hilde Crevits.

“Aangezien het bijna altijd over natuurlijke stoffen of organismen gaat, is hun uiteindelijke werking veel meer afhankelijk van de toepassings-, weers- en omgevingsomstandigheden. Dit vraagt dus een heel nauwkeurige opvolging en uitvoering, die dan nog altijd geen garantie heeft op een succesvolle toepassing. Momenteel zijn deze producten dikwijls ook duurder.”

Vlaanderen probeert via verschillende kanalen het gebruik van dit type gewasbeschermingsmiddelen te stimuleren, maar het beleid is daartoe niet beperkt. “Volgens de principes van IPM (Integrated Pest Management) moet immers eerst zo goed mogelijk aan ‘preventie’ worden gedaan met maatregelen om de biodiversiteit te versterken en bijvoorbeeld nuttige organismen aan te trekken en door juiste rassenkeuze, zaaidichtheid, bemesting...”

Kerntaak centra

Een volgend blok in IPM handelt over monitoring en het pas ingrijpen bij wetenschappelijk onderbouwde schadedrempels. “Daarvoor worden er in grote teelten ook wetenschappelijk onderbouwde ‘Waarnemings- en Waarschuwingssystemen’ toegepast. Als er ingegrepen wordt, wordt er bij voorkeur niet-chemisch ingegrepen, maar worden fysische of biologische middelen – indien beschikbaar – verkozen. Als er geen alternatief is, kan je volgens IPM ook nog chemisch ingrijpen. In het laatste geval wordt dan gekozen voor selectieve middelen die zo weinig mogelijk neveneffecten hebben.

Het onderzoek rond IPM is een kerntaak van de praktijkcentra en landbouwcentra en gaat ook over de volledig hierboven genoemde scope van adviezen rond rassen, over het verzorgen van waarnemings- en waarschuwingssystemen tot onderzoek naar fysische en biologische alternatieven voor chemische gewasbeschermingsmiddelen”, zegt minister Crevits.

Er zijn vandaag al heel wat ondersteuningssystemen. “De waarnemings- en waarschuwingssystemen krijgen ondersteuning van zowel de Vlaamse overheid als de sector, zodat een ruime groep van dit systeem gebruikmaakt. Voor het versterken van de biodiversiteit is er de steun voor de zogenaamde ‘niet-productieve investeringen’ vanuit het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF). Bedrijven kunnen daarmee onder meer aanplantingen ondersteund zien die de biodiversiteit rond hun bedrijf versterken. De inzet van mechanische onkruidbestrijding als duurzaam alternatief voor chemische onkruidbestrijding wordt gestimuleerd via een verhoogde tussenkomst voor schoffel- en wiedmachines door het VLIF en via de agromilieu- en klimaatmaatregel ‘steun voor het toepassen van mechanische onkruidbestrijding’.”

Resistente rassen

Vanuit de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO) Groenten en Fruit is er ondersteuning voor het kiezen van resistente rassen (rassen die resistent of tolerant zijn tegen bepaalde schimmels of virussen) bij groenten (glas en open lucht). Ook alle biologische en milieuvriendelijke middelen bij groenten en fruit krijgen ondersteuning. Zo gaat er van alle GMO-steun de voorbije jaren ongeveer 5 miljoen euro van de GMO-middelen naar de telers om hen te stimuleren om biologische en milieuvriendelijke middelen te gebruiken. Dit gaat niet alleen over pure biofungiciden, maar ook over bio-insecticiden en bijvoorbeeld ook over de steun om natuurlijke vijanden in te zetten ter bestrijding van schadelijke insecten.

“Er wordt door onze praktijk- en landbouwcentra, gespecialiseerd in de verschillende subsectoren, in deze materie reeds uitgebreid onderzoek verricht ter ondersteuning van de Vlaamse land- en tuinbouwers. Wat de binnenteelten betreft, waren er de afgelopen jaren heel wat onderzoeks- en voorlichtingsactiviteiten en –projecten die de mogelijkheden van de inzet van nuttigen als biologisch bestrijdingsmiddel in tuinbouwgewassen onderzocht en gepromoot hebben”, zegt minister Hilde Crevits.

Er lopen momenteel onderzoeks-projecten rond het gebruik van biologische gewasbescherming. Zo worden vanuit het departement Landbouw en Visserij de volgende projecten gefinancierd die via oproepen door het Coördinatiecentrum praktijkgericht onderzoek en voorlichting Biologische Teelt) (CCBT) tot stand kwamen:

- (Neven)werkingscondities van biologische middelen in kleinfruit (projectuitvoerder pcfruit) (2020-2022);

- Zoeken naar successtrategieën voor de inzet van biologische controleorganismen (BCO’s) in vollegrondsteelt (projectuitvoerder Inagro) (2018-2020). De resultaten van deze projecten worden gepubliceerd op biopraktijk.be en zijn publiek beschikbaar.

Werkgroepen biopesticiden

Het departement Landbouw en Visserij coördineert een werkgroep biopesticiden groenten en een werkgroep biopesticiden fruit, waar jaarlijks overleg wordt georganiseerd.

“Problematieken van bepaalde ziekten of bepaalde plagen worden er besproken, onderzoekers bespreken de resultaten van proeven met verschillende biopesticiden en er wordt bekeken of er een dossier kan opgesteld worden om bepaalde erkenningen van biopesticiden in de toekomst te verkrijgen”, besluit Vlaams minister Hilde Crevits.

Lieven Vancoillie

Lees ook in Actueel

Meer artikelen bekijken