Startpagina Klimaat

Landbouw: niet de belangrijkste boosdoener, wel een belangrijke schakel naar minder opwarming

Vaak wordt gezegd dat aan het klimaat werken door iedereen moet gebeuren. Zo wordt gewezen naar de landbouw, die voor 10% instaat van de totale Vlaamse uitstoot van broeikasgassen. Die moet worden verlaagd, maar anderzijds moet de landbouw zich ook aanpassen aan de reeds voelbare gevolgen van klimaatverandering. Het Expertisecentrum Landbouw en Klimaat binnen het Instituut voor Landbouw, Visserij- en Voedingsonderzoek) zet in op effectieve klimaatmaatregelen voor de landbouw.

Leestijd : 7 min

Dat de landbouw bijdraagt aan de klimaatopwarming is al enkele decennia geweten. Wereldwijd is de landbouw, bosbouw en landgebruik verantwoordelijk voor 24% van de broeikasgassen. Als het enkel om de landbouw gaat, dan is dat cijfer wereldwijd maar 12,5%. Op Vlaams niveau verschilt dat cijfer niet veel. Zo’n 10% van de Vlaamse broeikasgassen komt van de landbouw. “De landbouwer is dus zeker niet de grootste boosdoener als het om klimaatopwarming gaat”, geeft Els Lemeire, klimaatonderzoeker aan het ILVO, mee. “Energie, industrie en verkeer – sectoren die sterk afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen – zijn de belangrijkste oorzaken van de emissies.”

Broeikasgassen nog niet onder controle

Dat neemt niet weg dat de ambities voor de landbouwsector groot zijn – in lijn met de Europese en Vlaamse doelstellingen. In 2005 werd gemeten dat 7,4 Mton CO2-equivalenten van de landbouw komt. Ongeveer de helft van de uitstoot is methaan (CH4), afkomstig van de veestapel. Vooral mestopslag en de pensfermentatie zijn hierin belangrijke factoren. Lachgas (N2O) omvat een vierde van de emissies, in hoofdzaak afkomstig van bodememissies. Het laatste vierde zijn CO2-gassen, die onder andere afkomstig zijn van de glastuinbouw.

De volledige uitstoot van broeikasgassen moet met 25% naar omlaag in 2030, naar 5,5 Mton CO2-equivalenten, en tegen 2050 mag de landbouw nog slechts 3,5 Mton CO2-equivalenten uitstoten. “Dat is een reductie van ruwweg iets meer dan de helft ten opzichte van 2005”, aldus Lemeire. “Tot 2008 waren de broeikasgasemissies gestaag aan het dalen, wat we toen onder andere te danken hadden aan het veranderend mestbeleid en een verbeterde energie-efficiëntie. Maar nu merken we weer een licht stijgende trend omdat de melkquota zijn afgeschaft en het aantal melkkoeien iets sterker stijgt dan het aantal zoogkoeien daalt en de emissie per koe stijgt door een stijgende melkproductie.”

Klimaatverandering, niet volledig negatief?

Dat er aan die stijging een halt moet toegeroepen worden, is duidelijk. Enerzijds zal de landbouw zeker zijn steentje moeten bijdragen en moeten investeren in oplossingen om de hoeveelheid broeikasgassen weer te doen dalen. Anderzijds moet de landbouw zich wapenen tegen de huidige realiteit. “Je merkt ook dat de laatste jaren de landbouwers geconfronteerd worden met extremere weersomstandigheden. Zo zijn de langer aanhoudende droogteperiodes erg nefast voor de landbouw, en zeker als dit aanleiding geeft tot een oppompverbod. Vlaanderen bleek kwetsbaar voor waterschaarste, en droogte in het groeiseizoen is problematisch”, vertelt Lemeire. Met het veranderende klimaat verwachten we een toename van extreem weer en loeren er bovendien andere gevaren om de hoek: ziekten en plagen die voorheen niet konden gedijen in ons klimaat, kunnen dat nu wel en kunnen dus impact hebben op de oogst.

Hoewel de gevolgen van de klimaatverandering niet positief klinken, is de uiteindelijke impact sterk afhankelijk van met welk klimaatscenario we te maken krijgen. Zo zou in het best mogelijke geval de gemiddelde opbrengst van verschillende gewassen kunnen stijgen tegen 2050 in Vlaanderen, bijvoorbeeld voor wintertarwe, suikerbiet en aardappel. Voor maïs wordt echter gemiddeld een daling verwacht. “Maar de klimaatverandering schept ook kansen voor nieuwe teelten. Zo doen we sinds enkele jaren onderzoek naar soja, en ook quinoa lijkt een teelt die het in Vlaanderen goed kan doen.”

Klimaatonderzoek volop bezig

Om de Vlaamse landbouw richting te geven, en zo de doelstelling van een verminderde uitstoot te halen tegen 2030 en 2050, zijn duidelijke maatregelen nodig vanuit de regering en het beleid. Daarom werd in 2016 het ILVO-expertisecentrum Landbouw & Klimaat (kortweg ILVO-ELK) in het leven geroepen als onafhankelijk centrum dat advies geeft aan het beleid en de bredere sector. “Aan het ILVO is er een brede kennis rond landbouw en klimaat en waar nodig zetten we nieuw klimaatonderzoek op. Dat onderzoek richt zich enerzijds op de reductie van de broeikasgassen, en anderzijds op het aanpassen van de landbouw aan de huidige weersomstandigheden.”

Lemeire kan dan ook een greep geven uit de projecten die lopen om de uitstoot van broeikasgassen te minderen. De methaanreductie in de rundveehouderij is een belangrijk onderzoeksthema, omdat in 2019 de ambitie is uitgesproken in een convenant met de sector om de enterische emissies tegen 2030 met 19% ten opzichte van 2005 te verminderen. Het ILVO is ook betrokken bij onderzoek naar energiezuinige serres met tomaten en paprika’s. Om de landbouw sterker te doen staan bij tijden van droogte, wordt bij veredelingsprogramma’s droogtetolerantie sinds enkele jaren meegenomen als selectiecriterium. “Zo werken we aan droogtetolerantere soja, gras- en klaverrassen. Daarnaast onderzoeken we het potentieel van klimaatrobuuste teeltsystemen zoals agroforestry, maar ook nieuwe, meer droogtetolerante gewassen zoals quinoa”, vertelt Lemeire. Ten slotte is duurzaam waterbeheer een focus. “Aan de ene kant willen we de vraag reduceren, en aan de andere kant het aanbod vergroten. Naast droogtetolerante gewassen telen zijn efficiënter beregenen en een betere infiltratie en drainage aan de orde. Dit laatste gaat hand in hand met een klimaatbewust bodembeheer, waar ook sterk wordt op ingezet..”

Belang van haalbaarheid en betaalbaarheid

“Bij het voorstellen van maatregelen houden we niet alleen rekening met de de koolstofvoetafdruk, maar ook met andere milieu-aspecten, en bekijken we ook in de mate van het mogelijke de economische haalbaarheid en sociale aanvaardbaarheid.” De klimaatwinst van een maatregel is afhankelijk van de correcte toepassing en van hoeveel landbouwers deze toepassen. Als je bijvoorbeeld het additief 3-NOP toevoegt bij het voeder is er pas sprake van maximale methaanreductie bij continue toediening. Bij koeien die op stal staan is dat geen probleem, maar bij dieren die voornamelijk grazen is dat minder evident. Met andere woorden, de inzetbaarheid van een maatregel op een specifiek bedrijf moet bekeken worden, een verscheidenheid aan maatregelen is dan een troef. Een ander aspect van haalbaarheid is de betaalbaarheid van een maatregel.

Lemeire: “Zo is er bijvoorbeeld het VLAIO-project Klimrek, waarbij het ILVO, het Innovatiesteunpunt en VITO samen aan een wetenschappelijk onderbouwde klimaatscan werken. Een consulent zal de scan afnemen op individuele bedrijven om hun specifieke klimaatvoetafdruk te bepalen en om de grote knelpunten bloot te leggen. Vervolgens wordt samen met de landbouwer in kwestie een klimaattraject uitgewerkt met maatregelen die effectief zijn, maar ook kostenefficiënt. Daarnaast houden we ook rekening met andere milieu-effecten. Een ander voorbeeld is te vinden in ons bodemonderzoek. Binnen EJPSoil, een Europees programma voor landbouwbodems, willen we onderzoek doen naar methodes om evoluties in koolstofvoorraden accuraat en kostenefficiënt te meten op bedrijfsniveau, als basis voor eventuele koolstofvergoedingen.”

Het is immers een feit dat niet elke landbouwer de financiële middelen heeft om diepgaande investeringen te maken. Zeker tijdens de coronacrisis bleken landbouwers het moeilijker te hebben. Uit een enquête van Landbouw & Maatschappij in het voorjaar van 2020 bleek dat 70% van de landbouwers lagere prijzen opmerkte, 35% van de landbouwers stelde hun geplande investeringen uit.

De broeikasgasemissies stijgen terug licht, onder andere omdat de melkquota zijn afgeschaft.
De broeikasgasemissies stijgen terug licht, onder andere omdat de melkquota zijn afgeschaft. - Foto: LBL

België scoort goed op vlak van eco-efficiëntie

Het is geweten dat dierlijke productie minder milieu- en klimaatvriendelijk is; in vergelijking met plantaardige producten leidt de productie van vlees (niet enkel rund), zuivel en eieren over het algemeen tot meer broeikasgasemissies, stikstofverliezen, een hoger land- en watergebruik. Het dient ook gezegd dat we in België goed scoren op vlak van eco-efficiëntie; als de vraag naar dierlijke producten even groot blijft of zou stijgen, is er dus het risico dat het elders – op minder klimaatvriendelijke manier – wordt geproduceerd. Tegelijk lopen we tegen milieulimieten aan en is het ook naar gezondheid toe aan te bevelen dat we onze eiwitten meer halen uit plantaardige bronnen.

Die transitie is niet iets van vandaag op morgen… Het is op korte termijn zeker van belang dat er een verscheidenheid aan maatregelen is om de landbouwsystemen en –bedrijven te helpen evolueren naar een klimaatvriendelijke en weerbare landbouw.

Veel landbouwers bereid bij te dragen

Veel landbouwers zijn trouwens bereid om maatregelen te nemen naar het klimaat toe. “Degene die er echt in geïnteresseerd zijn, hebben bewust al enkele maatregelen in hun bedrijfsvoering geïmplementeerd. Een belangrijke voorwaarde is echter natuurlijk dat de economische rendabiliteit van het bedrijf niet in het gedrang komt”, geeft Lemeire mee. Maatregelen hoeven per definitie geen financieel zware maatregelen te zijn. “Dier en veestapelmanagement bij de maatregelen om enterische emissies te drukken zijn ook voordelig voor de landbouwer.”

Lemeire geeft toch aan dat stimulansen onontbeerlijk zijn in de weg naar een klimaatvriendelijke- en robuuste landbouw. Zo kunnen er subsidies worden verkregen als de ambities qua milieu- en klimaatmaatregelen hoog genoeg liggen. Een andere stimulans is een hogere prijs voor producten die geproduceerd zijn met klimaatmaatregelen.

Stimulansen en samenwerkingen

Men moet de landbouw niet als geïsoleerd zien. Er zijn allerhande samenwerkingen mogelijk tussen landbouwbedrijven onderling, maar ook in en met coöperaties of niet-landbouworganisaties. “Zo kunnen landbouwers samenwerken met natuurorganisaties voor toevoer van compost voor een gezonde bodem, of kunnen ze biomassareststromen gebruiken op hun akker. Andere landbouwers kunnen afspraken met elkaar voor mesttoevoer… Met andere woorden: nevenstromen kunnen in samenwerkingen weer nuttig worden gebruikt”, aldus nog Lemeire.

Ten slotte moeten we op een geïntegreerde manier kijken naar landbouw en voedsel; landbouw is deel van het voedselsysteem. Vanuit klimaatoogpunt is het van belang dat de koolstofvoetafdruk over de volledige keten bekeken wordt; naast een optimaal landgebruik komen dan verwerking, verpakking, verdeling en het indijken van verliezen in beeld.

Marlies Vleugels

Lees ook in Klimaat

Meer artikelen bekijken