Startpagina Klimaat

"Men kan niet elke bodemmaatregel oppikken in elk bedrijf, het blijft maatwerk"

Een goede bodemkwaliteit draagt bij aan een klimaatrobuuste landbouw. De Vlaamse bodem moet echter beter, dat blijkt al jaren. Een landbouwer heeft daarvoor een heel palet aan maatregelen ter beschikking. In het algemeen zijn er 3 aspecten van bodembeheer waar hij op kan inzetten voor een betere bodemkwaliteit en dus hoger productiepotentieel: gewassenkeuze, bemesting en bodembewerking. Door al die maatregelen ziet de landbouwer immers door de bomen het bos soms niet meer. Wat is nu het meest efficiënt?

Leestijd : 9 min

I n het kader van klimaatverandering wint bodemkwaliteit aan belang. Meer koolstof opslaan via landbouwbodems betekent minder CO2 als broeikasgas in de atmosfeer. Bovendien draagt meer organische stof en bijgevolg meer koolstof in de bodem bij aan een gezonde bodem met een goede structuur. Dat laatste is belangrijk om erosie tegen te gaan en om de waterhuishouding te optimaliseren. Maatregelen zoals compostgebruik, diep wortelende gewassen en een verbrede teeltrotatie zorgen voor voldoende organische stof, maar misschien is minder bemesten en minder bewerken efficiënter? De landbouwer heeft nood aan overzicht: wat moet hij doen om de bodem gezond te houden en ondanks klimaatverandering een goede gewasopbrengst en -kwaliteit te creëren?

Landbouwleven sprak daarom met bodemexperts Koen Willekens en Greet Ruysschaert van ILVO.

Wat is het belangrijkste bij de optimalisering van de bodem?

KW: “Dat is meteen één van de moeilijkste vragen. In sommige van de wetenschappelijke veldproefexperimenten bekijken we de individuele maatregelen. Maar inderdaad speelt er toch altijd een combinatie van factoren: in welke mate draagt bemesting sterker bij aan bodemkwaliteit en aanvoer van koolstof dan bijvoorbeeld het beperken van bodembewerking of een gewasrotatie waarbij gewassen koolstof aanbrengen. Wij zijn ervan overtuigd dat je er niet komt door één maatregel te treffen.”

GR: “Naast de 3 vernoemde aspecten is doorheen de jaren duidelijk geworden dat ook waterbeheer belangrijk is, en nog belangrijker wordt. De voorbije decennia zijn heel veel gronden gedraineerd, waardoor vermoedelijk veel koolstof is verloren gegaan. Dan spreek ik bijvoorbeeld over natte weilanden. Het is dus inderdaad zo dat er niet één recept is dat zaligmakend is om de bodem te verbeteren. Het hangt van de context af: het bedrijfssysteem en wat er voorhanden is. Het aanbrengen van koolstof via gewassen is de meest duurzame manier om aan koolstofopbouw te doen. Fotosynthese is de efficiëntste manier om koolstof te capteren en dat kan voor een groot deel van het jaar. Landbouwers kunnen dan kiezen voor bodemvriendelijke teelten. Dat zijn bijvoorbeeld teelten die vroeg van het veld gaan, waardoor je sneller groenbedekkers kan zaaien die beter kunnen ontwikkelen en waardoor je minder structuurschade hebt, dat zijn gewassen die diep wortelen, enzovoort. Groenbedekkers vroeger zaaien of ze langer laten doorgroeien is dus een goed idee, en ook onderzaai is een optie, al is de uitvoering moeilijker. Onderzoek wijst uit dat wortels veel bijdragen aan koolstofopbouw, een goed wortelsysteem zorgt voor veel koolstofaanbreng en organische stof.”

KW: “Met verschillende gewassen kan je op een verschillende manier bijdragen aan bodemkwaliteit: Sommige soorten wortelen dieper dan andere, of wortelen op een andere manier. Het wortelsysteem sterft op een bepaald moment af en de koolstof die daarvan ontstaat, is effectiever dan de koolstof die je aanbrengt met behulp van bovengrondse biomassa. Bovendien zijn ook de wortel-exudaten van belang. Echter, daarvan weten we nog niet helemaal in welke mate ze bijdragen aan de koolstofinput in de bodem ten opzichte van de wortels en de bovengrondse biomassa.”

Kan niet-kerende bodembewerking een effect hebben op de koolstofhoeveelheid in de bodem?

KW: “Bodembewerking is een aanslag op de koolstofvoorraad, bodemkwaliteit, bodembiologie en organische stof. Dat wil niet zeggen dat bewerken altijd slecht is: het kan nodig zijn om bodemverdichting weg te werken, en voor zaaibed- en plantbedbereidingen. De vraag is nu of het niet op een andere manier kan. Bij niet-kerende bodembewerking behoud je de gelaagdheid. En er bestaan toestellen waarmee je kan decompacteren, met een geringe impact op de bodemstructuur.”

GR: “Niet-kerende bodembewerking kan zorgen voor meer koolstof in de bovenste laag omdat het organisch materiaal daar geconcentreerd blijft. Of het effectief tot meer koolstofvoorraden zal leiden, zal onder meer afhangen van hoe diep je bewerkt en hoe intensief de zaaibedbereiding is. Ondiep bewerken is in de huidige gewasrotaties vaak niet mogelijk door gebruik van zware machines voor oogst en bemesting, waardoor de resulterende verdichting opgeheven moet worden voor een geslaagde teelt.”

KW: “In meerjarig onderzoek is vastgesteld dat niet-kerende bodembewerking niet per se tot een hogere koolstofopslag leidt. Dat hangt af van de condities en de gebruikte mechanisatie. De techniek van niet-kerende bodembewerking is ook een factor voor het behoud van koolstof. Als je bij niet-kerende bodembewerking naar systemen gaat waarbij je enkel de toplaag roert tot een diepte waarop je gaat planten of zaaien, dan denk ik dat je wel winst kan maken ten opzichte van ploegen. Maar daar hebben we nog geen onderzoek naar gedaan.”

Zijn er vergelijkende studies gedaan tussen verschillende soorten bodem als het gaat om koolstoftoevoer?

KW: “Het is geweten dat in zwaardere bodems de kleimineralen bijdragen aan de stabilisatie van het ingebrachte organische materiaal, wat goed is voor het organische stofgehalte. In de leembodems heb je bij een vrij laag organische stofgehalte nog een goede bodemstructuur. Het is ook eigen aan leemgronden – door een goede lucht- en waterhuishouding – dat het organisch materiaal makkelijk wordt omgezet.”

Er is ook wel wat te doen rond waterbeheer. Hoe maak je je bodem droogteresistenter? Kan dat ook met behulp van koolstoftoevoer?

GR: “De relatie tussen koolstof- en vochthoudend vermogen is niet zo eenduidig. Er zijn nog andere factoren die een rol spelen, zoals de diepte van de grondwatertafel, eventuele verdichting en bodemstructuur. Deze factoren hebben ook een invloed: en bepalen bijvoorbeeld of capillaire opstijging van water gewassen van extra vocht kan voorzien. Je moet ook afvragen of en hoe het mogelijk is om de watertafel te sturen. En ook bodembedekking blijft belangrijk: in het extreem geval moet je mulchen en zo veel mogelijk je bodem bedekt houden.”

KW: “Meer organische stof betekent een betere bodemstructuur, een betere lucht- en waterhuishouding, en een betere doorworteling. Verdichting is ook een belangrijke factor. Verdichting belemmert de beworteling. Een gewas met minder diepe beworteling is minder droogtetolerant. De bodemverdichting in de ondergrond is niet zo gemakkelijk te remediëren: dat vraagt diep wortelende gewassen, al dan niet na decompacteren van de ondergrond. Wintergranen kennen een lange groeiperiode en een diepe beworteling, en verdienen daarom een meer prominente plek in de rotaties. Tussen grasachtigen zijn er verschillen in intensiteit van beworteling.”

De beschikbare werktuigen zijn dus ook belangrijk.

KW: “Ja. Er moet evolutie zijn in technologie en mechanisatie, zowel bij bodembewerking, als voor planten en zaaien. Als je in een stoppel of zelfs mulch wil zaaien dien je daartoe machines te gebruiken die om kunnen gaan met gewasresten of gemaakt zijn voor directzaai. We moeten een omslag maken naar lichtere tractoren, zeker wanneer er minder vermogen vereist is voor een bepaalde behandeling, en vaste rijpadensystemen. Een praktijk van minder bodembewerking vergt aangepast machines. Een nieuwe machine is natuurlijk een hele investering, maar VLIF kan hierbij helpen.”

GR: “Het is ook een kwestie van ervaring opdoen, en het hangt af van context. De ene bodem is de andere niet. Het is soms uitproberen wat het beste is in een gegeven situatie.”

KW: “Ja, en ook de macht van de gewoonte speelt. En je doet sommige zaken ook maar eenmaal per jaar, zoals een voorjaarsbewerking, en daarbij verschillen wel eens de omstandigheden qua weer en bodemconditie. Dan leer je pas na meerdere jaren hoe je het gegeven de omstandigheden het best aanpakt. Omschakelen naar een andere strategie vergt creativiteit en houdt een zeker risico in. Een goede begeleiding of het delen van ervaringen is dan cruciaal. Er is al veel informatie, en er wordt veel gewerkt aan bewustmaking inzake de nood van een goede bodemkwaliteit. Je ziet dat enkele bedrijven heel sterk bezig zijn, en ik geloof dat die dat doorgeven aan anderen.”

Is er in Vlaanderen eigenlijk sprake van echt slechte bodem? Boeren nemen toch meer en meer goede maatregelen.

GR: “Goed bodembeheer lees je af in de winterperiode. Onbegroeid land of percelen met diepe insporing, waar water op staat,... dat zijn zaken die voorkomen kunnen worden. Bodemzorg is een zaak van continue aandacht. Je moet ermee bezig zijn en vooruitdenken. Er zijn bedrijven die de bodem centraal zetten, en bijvoorbeeld wachten tot de bodem droog genoeg is in het voorjaar om te betreden en kleine aanpassingen doen aan machines. Het is niet altijd simpel, maar door aandacht te hebben voor de bodem, kunnen er altijd verbeterpunten gevonden worden die in de bedrijfsvoering en het verdienmodel passen.”

KW: “Voor een aantal landbouwers past gewasdiversificatie meer in het bedrijfssysteem. Als je minder aan gewasdiversificatie kan doen, kan je voor het behoud of het verbeteren van de bodemkwaliteit wel werken aan zaken als een gereduceerde bodembewerking of het verlagen van de dosering snelwerkende stikstof, vanuit kunstmest of drijfmest. Een al te intensieve bodemwerking en een overmaat aan minerale stikstof in de bodem in het voorjaar wakkert de afbraak van organische stof aan. Daarmee is er bijkomend vrijstelling van stikstof uit de bodemorganische stof. Dan ga je achteruit op vlak van bodemkwaliteit. Je hebt dan meer minerale stikstof beschikbaar dan je gewas kan opnemen, waardoor je ook nog het risico hebt van een te hoog nitraatstikstofresidu.”

Bemesting is inderdaad een belangrijke factor, en erg actueel. Terecht?

KW: “Er is nu in opdracht van VLM de voorlichtingsdienst B3W in het leven geroepen die zich naast op bemesting sterk richt op bodemzorg. Dat verhaal moet gebracht worden: het verminderen van bemesting is ook een stukje bodemzorg, naast het niet te vroeg starten met bodembewerking in het voorjaar.”

GR: “Landbouwers kunnen inderdaad nadenken over het moment en de hoeveelheid van bemesting om zo weinig mogelijk structuurschade te veroorzaken en het potentieel van de bodem zo goed mogelijk te benutten. Vaak wordt drijfmest te vroeg en in slechte omstandigheden uitgereden. Die drijfmesttanks zijn heel zwaar, waardoor we intensiever moeten gaan bewerken om die verdichting wat op te heffen. Het minder bewerken van de bodem als strategie wordt dan moeilijker. Ik denk dat in een bedrijfsvoering vaak het gegeven dat die drijfmest geplaatst moet worden te centraal staat. Dat maakt dat bepaalde opties zoals het gebruik van plantaardige reststromen bij sommige landbouwers minder in overweging worden genomen.

En dat terwijl het geven van andere bemestingsvormen om je bodem te verbeteren ook een optie is. Dat kan bijvoorbeeld met compost of met houtsnippers, die via compostering of rechtstreeks aan de bodem kunnen toegediend worden. Bij die laatste kan je de kleine landschapselementen inzetten voor houtproductie. Daar liggen kansen in hoeken en kanten van het bedrijf, of in samenwerkingen met bijvoorbeeld natuurorganisaties die een aanbod hebben van organische reststromen zoals houtsnippers.”

KW: “Het is een feit dat de mestdruk in Vlaanderen hoog is door de hoge veedensiteit. De mest moet geplaatst worden, maar die mest is niet in die mate nodig daar nutriëntenvoorraden al dermate hoog zijn. De stikstofmineralisatie in sommige bodems piekt enorm. In de zomermaanden zijn er bodems met honderden kilogrammen minerale stikstof waar de gewassen geen nut aan hebben, en dat wordt aangewakkerd door (de overmaat van) snelwerkende bemestingsvormen. Grote hoeveelheden (kunst)mest toepassen is dus niet nodig en hypothekeert zelfs de mogelijke vooruitgang in bodemkwaliteit. Mest is ook een verdienmodel: men krijgt geld om mest te plaatsen. Er moet toch wel iets structureel veranderen. Er is al deels een oplossing bij de verwerking en een deel gaat naar het buitenland, maar ik denk dat het nog met minder kan ten voordele van de bodemkwaliteit.”

Wat is het grootste knelpunt?

GR: “Er zijn wel wat knelpunten, zoals de bemesting, maar ik zie ook een probleem in de prijzen voor landbouwproducten. Graangewassen zijn goed voor de bodem, maar als het financieel niet rendabel is, is dat niet aantrekkelijk. Steeds meer interesse in lokale producten en een shift naar meer plantaardige eiwitten bieden kansen.”

KW: “We moeten inderdaad naar meer voedselproductie in eigen land. We zien dat een relatief groot aandeel van het landbouwareaal in functie staat van voederproductie, soms zelfs voor verlieslatend mestvee. Een switch naar rotaties met granen en leguminosen voor humane consumptie, maar ook groenten zou kunnen.”

GR: “Meer opportuniteiten voor verdienmodellen voor bodemvriendelijke teelten betekent dat de consument, retail en verwerkende industrie een rol te vervullen hebben. Zo zijn er al plaatsen waar graan wordt geteeld voor lokaal brood of bier. Dit biedt kansen om rustgewassen in te bouwen in de rotatie. Of als je verder denkt, kan een aardappelverwerker eventueel een afzet creëren voor andere gewassen in de rotatie die iets bodemvriendelijker zijn en dus ook ten goede komen van de aardappelteelt? Bodemzorg is eigenlijk niet alleen een zaak van de landbouwer, maar van de hele keten.”

Marlies Vleugels

Lees ook in Klimaat

Meer artikelen bekijken