Startpagina Actueel

Vlaamse landbouw wordt gekenmerkt door innovatie, schaalvergroting, specialisering en verbreding

Verandering, voedseleconomie, verbinding én veerkracht: het zijn de sleutelbegrippen in het Landbouwrapport 2020. Dat de landbouw sterk verandert en voortdurend in beweging is, blijkt ook uit een aantal cijfers en trends.

Leestijd : 5 min

Naast een nieuwe en heel informatieve cijferwebsite (www.vlaanderen.be/landbouwcijfers) stelde het departement Landbouw & Visserij ook de 8ste editie van het decretaal verankerde Landbouwrapport 2020 (LARA) voor. Hoewel het beknopter is dan de voorbije edities, beschrijft het nog altijd de Vlaamse land- en tuinbouw en de agrovoedingsketen op basis van structurele, economische, sociale en omgevingsindicatoren.

Voortdurend in beweging

Het Landbouwrapport 2020 is opgebouwd rond 4 sleutelbegrippen: verandering, voedseleconomie, verbinding en veerkracht. De voorbije decennia is onze Vlaamse landbouw sterk veranderd en is nog voortdurend in beweging. De landbouw vandaag wordt gekenmerkt door schaalvergroting, specialisering, innovatie en verbreding.

Ook de interactie met de omgeving neemt een alsmaar belangrijkere rol in door de groeiende aandacht voor milieu, klimaat en natuur. We zetten een aantal cijfers en evoluties op een rijtje. Voor de volledigheid verwijzen we naar het volledige Landbouwrapport 2020, dat op de website van het departement Landbouw en Visserij te raadplegen is.

De handel in landbouwproducten heeft voornamelijk plaats binnen de grenzen van Europa. Zo gaat 81% van de Vlaamse export van agrarische producten in 2019 naar de interne Europese markt. Binnen de EU exporteren we vooral naar onze buurlanden Frankrijk, Nederland en Duitsland. 72% van de geïmporteerde agrarische producten komt van andere EU-landen.

De toegang tot grond

Met 45% blijft landbouw de grootste ruimtegebruiker in Vlaanderen. Dit aandeel wijzigde de voorbije decennia niet. Door de stijgende prijzen van pacht of verkoop en het verminderde aantal langdurig verpachte gronden hebben landbouwers moeilijker toegang tot grond. Die blijvende toegang tot betaalbare grond is maar één van de vele uitdagingen.

Uit cijfers van het LARA blijkt dat het aandeel akkerland verder toeneemt, het aandeel grasland daalt dan weer met 5% sinds de jaren 90. Het aandeel recreatief landbouwgebruik (paarden, schapen, geiten) neemt ook toe. De teelt van maïs is sinds de jaren 90 verdubbeld en het areaal glastuinbouw en laagstamfruit steeg tot eind jaren 90. Ook het areaal wijnbouw groeit.

De doorsneelandbouwer wordt ouder. In 2001 was de gemiddelde leeftijd van de bedrijfshoofden van professionele landbouwbedrijven 48 jaar, terwijl dit in 2016 al 54 jaar is. De evolutie lijkt nog niet te keren, blijkt uit cijfers van LARA 2020. Slechts 13% van de bedrijfshoofden van 50 jaar en ouder geeft in 2016 aan een vermoedelijke opvolger te hebben. Dit hangt uiteraard samen met het dalende aantal landbouwbedrijven en de schaalvergroting. Bij grotere landbouwbedrijven heeft zowat 25% wel een opvolger. Die grotere bedrijven worden ook gerund door gemiddeld jongere bedrijfshoofden. Het aantal landbouwbedrijven waar het jongste bedrijfshoofd ouder dan 65 is, is van 2011 tot 2019 gestegen van 8.177 in 2011 naar 9.554 in 2019. Voor de instroom van startende landbouwers zijn de toegang tot grond, de grote investeringen, het complexe beleid en het onzekere inkomen drempels. De financiële steun van het VLIF verlaagt deze drempel wel.

Grootte van bedrijven

Vlaamse landbouwbedrijven worden ook altijd groter in omvang, zowel in oppervlakte als in economische omvang. De gemiddelde bedrijfsoppervlakte steeg van 10,45 ha per bedrijf in 1990 tot 26,66 ha per bedrijf in 2019. In 1990 waren er in Vlaanderen nog 57.811 bedrijven, in 2019 waren dat er 23.318. Dat is een afname met bijna 60%.

De tewerkstelling op landbouwbedrijven daalt al meer dan 30 jaar voortdurend. In 1990 waren er 96.015 personen tewerkgesteld en in 2016 werkten er nog ongeveer half zoveel (48.453) mensen in de landbouw. Deze evolutie hangt uiteraard samen met de daling van het aantal landbouwbedrijven en met de automatisering.

Het aantal landbouwbedrijven is tussen 1990 en 2016 meer dan gehalveerd, maar het aantal medewerkers per bedrijf is wel toegenomen. In 2016 werken er gemiddeld 1,9 voltijdse arbeidskrachten op een bedrijf, op tuinbouwbedrijven is dat gemiddeld 4,8. In de omrekening naar voltijdse arbeidskrachten is de seizoensarbeid meegenomen.

Meer vennootschappen

In 2016 was 32% van de tewerkgestelden in de landbouw een vrouw, 10% is ook bedrijfshoofd. Het aandeel familiale arbeidskrachten is afgenomen sinds 1990 van 93% naar 68% in 2016. Opgelet: de daling heeft vooral te maken met een stijging van het aandeel vennootschappen: van 1,5% in 1992 tot 17,8% in 2016.

Wat energie betreft, is de groentesector onder glas de grootste gebruiker met 45% in 2018. De sierteeltsector onder glas is nog eens goed voor 7%. Het aandeel van de melkvee- en varkenshouderij bedraagt respectievelijk 9 en 18%. Vleesvee- en akkerbouwsector zijn telkens goed voor 5%. De fruit- en groentesector in open lucht zijn kleine verbruikers met 2% en 1%.

Aardgas is de voornaamste energiedrager in de land- en tuinbouw met 67% in 2018. Deze trend vloeit voort uit een combinatie van hoge olieprijzen, de promotie door de Vlaamse overheid van aardgas als mooiste fossiele brandstof en de opkomst van warmte-krachtkoppelingcentrales (wkk’s), die meestal op aardgas werken. Het aandeel stookolie, LPG en benzine bedraagt 29% en het aandeel biomassa 10%. Zware stookolie en steenkool zijn respectievelijk nog goed voor 1% en 2%.

Sinds 2010 is de Vlaamse landbouw door warmtekrachtkoppelingscentrales en zonnepanelen een nettoproducent van elektriciteit geworden.

Minder broeikasgassen

De Vlaamse landbouw stoot 10% van de totale Vlaamse broeikgasemissie uit en 16% van de emissies die niet onder het emissiehandelssysteem vallen. De broeikasgasuitstoot van de landbouw ligt in 2018 maar liefst 18% lager dan in 1990. Alle andere sectoren samen behalen in dezelfde periode slechts een vermindering van 9%.

De broeikasgasemissies vertoonden een dalende trend in de periode 1990-2008, dankzij inspanningen gericht op rationeel energiegebruik en de aanwending van minder koolstofintensieve brandstoffen in de glastuinbouw.

De veestapel is dan weer de drijvende factor achter de niet-energetische emissies in de landbouw. Ze zijn afkomstig van verteringsprocessen en mestopslag. De hierboven vermelde daling van broeikasgasuitstoot door de landbouwsector tussen 1990 en 2008 was onder meer het gevolg van het mestbeleid, gewijzigd mestmanagement en een krimpende veestapel.

Vanaf 2008 steeg de veestapel weer door de uitbreidingsmogelijkheden in het mestbeleid en veranderde de samenstelling van de rundveestapel door de afschaffing van de melkquota in 2015. De verdere reductie van methaan en lachgas, samen 74% van de landbouwbroeikasgasemissies ini 2018, blijft wel een grote uitdaging voor onze landbouw.

Steunmaatregelen

De landbouwer ontvangt vanuit een aantal invalshoeken steun, zoals onder meer uit pijler 1 en pijler 2 van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Zo ontvangt ‘tuinbouw’ minder steun dan ‘landbouw’. De totale steun bevindt zich voor een groot aantal bedrijfstypes tussen de 20.000 en 25.000 euro per bedrijf.

Melkvee ontvangt de meeste steun per bedrijf, gevolgd door glastuinbouw en fruit. De varkenshouderij daarentegen ontvangt minder steun, ongeveer 15.000 euro per bedrijf. In de landbouw domineert de directe steun (68% van de totale steun) in de tuinbouw daarentegen heeft plattelandsontwikkeling met 46% het grootste aandeel.

Directe steun het grootst

in vleesvee

De directe steun bestaat voor het grootste deel uit ontkoppelde directe steun door middel van betalingsrechten die geactiveerd worden op grond. Voor de vleesveesector is er daarnaast gekoppelde steun voor zoogkoeien en slachtkalveren. De gekoppelde steun heeft een aandeel van 29% in de totale directe steun van vleesvee. Onder meer daardoor is de directe steun per bedrijf het grootst voor vleesvee, op de voet gevolgd door melkvee. Varkenshouderij is minder grondgebonden dan rundveehouderij en ontvangt een pak minder directe steun. De steun via plattelandsontwikkeling is met voorsprong het grootst voor glasgroenten en maakt daar 60% van het totaal uit.

Nog dit: de voedingsindustrie is de grootste industriële sector in ons land. Fevia vermeldt voor 2019 een omzet van bijna 55 miljoen euro. De tewerkstelling is goed voor 95.000 directe jobs en 111.000 indirecte banen en leveranciers. 1 op de 5 jobs in de industrie is er 1 in de voedingsindustrie. Die trend is verder stijgend.

Lieven Vancoillie

Lees ook in Actueel

Meer artikelen bekijken