Startpagina Melkvee

Een betere uiergezondheid door monitoren van herstel bij mastitis

Aangezien de melkproductie een belangrijke bron van inkomsten is op een melkveebedrijf, worden de productieverliezen het best zo goed mogelijk in kaart gebracht. Het MastiManproject bracht de melkverliezen op robotbedrijven die gelinkt zijn aan uiergezondheidsproblemen, en meer specifiek mastitis, in kaart.

Leestijd : 6 min

Uierproblemen resulteren in een verminderde melkproductie en de behandeling van die problemen is vaak niet optimaal. Daarom startten projectpartners KU Leuven, Hooibeekhoeve en UGent in 2017 het 4 jaar durende project ‘Een betere uiergezondheid door monitoren van herstel bij mastitis’, of kortweg MastiMan. De projectpartners van KU Leuven, UGent en Hooibeekhoeve deden onderzoek naar de werkelijke productieverliezen tijdens mastitis. Vandaag bespreken we het onderzoek van de KU Leuven.

Data verzamelen

Lore D’Anvers is bio-ingenieur van opleiding en doet een doctoraat bij het Livestock Technology team aan de KU Leuven. Samen met haar collega’s onderzoekt ze het effect van mastitis op verschillende melkparameters die vaak gemeten worden op bedrijven met een automatische melkrobot.

D’Anvers: “Mastitis heeft een effect op de duurzaamheid van de melkveesector omwille van de economische kosten, verhoogde werkdruk, verlaagde dierenwelzijn en het voedselverlies dat het veroorzaakt. Binnen het MastiMan- project hebben we data verzameld van verschillende veelgebruikte melksensoren (zoals de melkgift, elektrische geleidbaarheid en LDH-gehaltes) en van labo-analyses (zoals de MPR-gegevens en bacteriologische testen). Omdat melkrobots meestal meer sensoren bevatten en omdat zij metingen uitvoeren op kwartierniveau in plaats van op uierniveau, focusten wij ons op data van bedrijven met een melkrobot.”

Mastitis detecteren

“Om een inschatting te kunnen maken van hoeveel melk er verloren ging, moeten we eerst weten hoeveel melk er geproduceerd was als de koe volledig gezond was geweest. Daarvoor ontwikkelden mijn collega’s een lactatiemodel dat de verwachtte melkproductie berekent. Als we die verwachte melkproductie vergelijken met de gerealiseerde melkproductie, dan zien we hoe veel de koe minder heeft geproduceerd als gevolg van de infectie dan verwacht, en dus hoe veel melk er verloren is gegaan”, legt Lore D’Anvers uit.

“Een lactatiecurve vind je terug in figuur 1. Daarop zie je het verloop van melkparameters doorheen de lactatie. Gedurende een lactatie start een koe met een lagere melkgift, die stijgt dan geleidelijk aan tot een piekproductie rond 50 dagen in melk. daarna neemt de productie geleidelijk weer af. Een andere interessante parameter is het celgetal. Dat geeft weer hoeveel afweercellen er in de melk aanwezig zijn om een mogelijke infectie te bestrijden, en is dus het best zo laag mogelijk. Daarnaast wordt in vele melkinstallaties ook de geleidbaarheid van de melk gemeten, in robots vaak zelfs op kwartierniveau. Dat geeft ons de mogelijkheid om de 4 kwartieren in de uier met elkaar te vergelijken.

Wanneer er een infectie optreedt in de uier, zoals aangegeven door de blauwe verticale lijn in figuur 1: de detectiedatum, zien we dat de melkgift daalt, het celgetal stijgt en de geleidbaarheid stijgt, vooral in het geïnfecteerde kwartier. Het verschil tussen het geïnfecteerde en niet-geïnfecteerde kwartier is typisch voor mastitis. Hoe hard die parameters veranderen gedurende een ontsteking, hangt van verschillende factoren af. Mildere cases zullen moeilijker te zien zijn. Meestal is het celgetal de meest duidelijke parameter voor mastitis.”

Verstoringen en mastitis- frequentie

“Op basis van de melkgift op kwartierniveau, hebben we onderzocht hoe vaak er verstoringen (aaneengesloten periodes waar constant minder melk wordt geproduceerd dan verwacht) voorkomen tijdens de lactaties. Deze verstoringen zijn niet noodzakelijk veroorzaakt door mastitis, maar kunnen ook verklaard worden door andere ziekten, een slecht rantsoen of hittestress. We zagen dat er per lactatie gemiddeld 2,15 verstoringen optreden. Zo’n verstoring duurt gemiddeld 52 dagen. Het valt wel op dat zowel het gemiddelde aantal verstoringen als de gemiddelde duur van de verstoringen per bedrijf sterk uiteenlopen. Sommige bedrijven hebben gemiddeld minder dan één verstoring per lactatie, terwijl andere robotbedrijven gemiddeld meer dan 3 verstoringen hebben per lactatie.

Daarna zijn we meer in detail gaan kijken naar de mastitisgevallen. Na het vergelijken van behandelingsregisters op 36 bedrijven, is het ons opgevallen dat mastitis veel vaker voorkomt in de eerste 20 dagen van de lactatie. Dat verhoogde risico in het begin van de lactatie is vooral te merken bij eerstekalfskoeien. Daarnaast zien we ook in de zomer meer cases: 30% van alle mastitiscases vindt in de maanden juni, juli en augustus plaats.”

Melkverliezen

“Gedurende de gedetecteerde mastitiscases, zijn we specifiek gaan kijken naar de melkverliezen in een periode van 5 dagen vóór de detectie tot 21 dagen na de detectie. Gemiddeld produceert een koe 147 kg minder melk dan er verwacht werd tijdens een mastitiscase. Als we dat getal uitdrukken als een percentage van de verwachte melkproductie, zien we dat er 4,4% minder melk werd geproduceerd dan verwacht. Hoeveel melk er minder geproduceerd wordt, hangt erg af van ontsteking tot ontsteking en van bedrijf tot bedrijf.

Hierna zijn we gaan kijken naar de eerste datum waarin we melkverliezen detecteren tijdens een mastitiscase. In 57% van de mastitisgevallen starten de melkverliezen tussen de 0 tot 5 dagen voor de behandeling. Hier was de melkveehouder er dus vrij snel bij. In 18% van de gevallen starten ze tussen 5 en 10 dagen vóór de behandeling en bij de overige 25% van de cases zien we de melkverliezen reeds optreden meer dan 10 dagen voor de behandeling. De detectie van de verstoringen had hier dus misschien sneller kunnen gebeuren.

Om te zien hoe snel de melkproductie weer herstelt na de behandeling, gingen we na tot hoe ver na de detectiedatum we melkverliezen konden waarnemen. De meeste van de geregistreerde mastitiscases herstelden binnen de 20 dagen na de behandeling. Dit betekent dat de melkproductie al binnen 20 dagen weer op het verwachte niveau was. In 30% van de gevallen duurde het herstel tussen de 20 en de 30 dagen en in 14% van de gevallen was de melkproductie nog steeds niet op het verwachte niveau na 30 dagen na de detectie.”

Vergelijking tussen kwartieren

“In de meeste melkrobots kan je de melkgift en de elektrische geleidbaarheid zien op kwartierniveau. Dit geeft ons extra informatie. Het is namelijk typisch voor mastitis dat meestal slechts één kwartier tegelijkertijd ontstoken is. De melkgift zal tijdens een uierontsteking in elk kwartier naar beneden gaan, want een koe is ziek, eet minder en heeft weinig energie voor de melkproductie.

In het geïnfecteerde kwartier komt daar nog eens bij dat het pathogeen dat in de uier aanwezig is schade kan toebrengen aan het uierweefsel, waardoor deze uiers minder melk kunnen produceren. Dit zorgt ervoor dat de melkverliezen in het geïnfecteerde kwartier groter zijn dan in de andere 3 kwartieren en dat het herstel (de duur tot wanneer de productie weer op het verwachte niveau is) langer duurt in het geïnfecteerde kwartier. De metingen op kwartierniveau kunnen ons dus extra inzicht geven in het verloop van de mastitisgevallen.”

We willen deze informatie gericht inzetten om mastitis sneller en correcter op te sporen en op te volgen aan de hand van de sensoren die al beschikbaar zijn op vele melkveebedrijven. De fabrikanten van deze technologieën en projectpartners kunnen nu deze informatie gebruiken in hun softwaresystemen om mastitis beter op te sporen en op te volgen.”

Onderzoek omzetten naar praktijk

Er waren ook verschillende vertegenwoordigers van bedrijven aanwezig om enkele van hun tools toe te lichten. Onder andere Karlien Supré van Zoetis en Simon De Haan van DeLaval kwamen uitleg geven over hun technieken om mastitis te voorkomen.

Supré gaf meer informatie over een nieuwe selectietool, genaamd Clarifide Plus, die veehouders kunnen gebruiken om een gezondere en rendabelere veestapel te creëren. Melkveehouders krijgen hiermee inzicht in het genetisch potentieel van hun veestapel. Op basis daarvan kunnen ze meer strategisch (jong)vee selecteren en gerichtere fokkerijbeslissingen nemen die diergezondheid verbeteren en het rendement verhogen.

De Haan vertelt meer over de uiergezondheidssensoren die DeLaval ontwikkelt. Uit de data van hun melkrobot kan veel informatie gehaald worden om de uiergezondheid te meten. Zij ontwikkelden ook de MDI, de Mastitis Gezondheids Index. Die maakt zelf een combinatie van de data die uit de robot komen. Elke waarde wordt in een tabel getoond aan de veehouder, die dan zelf ziet of er iets mis is.

Een aantal bedrijven gebruiken ook de Herd Navigator van DeLaval. Dat instrument analyseert melk. Één van de parameters die dat systeem meet is de LDH, een enzym dat vrijkomt als cellen stukgaan. Als de LDH omhoog gaat, kan je dat zien in een eerder stadium dan wanneer je de geleidbaarheid ziet veranderen of de melkgift ziet dalen. Zo kan je mastitis vroeger beginnen behandelen.

Voor meer informatie over het MastiManproject kan je terecht op http://www.koesensor.be/mastiman/.

Sanne Nuyts

Lees ook in Melkvee

Meer artikelen bekijken