Startpagina Aardappelen

Start niet te vroeg met een behandeling tegen alternaria

Wanneer we naar de praktijk kijken, dan stellen we bij het Proefcentrum voor de Aardappelteelt (PCA) vast dat veel aardappeltelers nog steeds overwegen om hun gewas te vroeg tegen de schimmelziekte alternaria te behandelen.

Leestijd : 4 min

Ze starten te vroeg, en stoppen soms op een moment dat het juist wel nodig is. Dat leidt tot onnodige uitgaven of tot opbrengstderving en bovendien werkt het resistentievorming in de hand.

Uitgebreide monitoring in de praktijk en in proefvelden toont aan dat het beter kan.

Afrijpingsziekte

Zoals gebruikelijk bij de ontwikkeling van schimmels spelen factoren als temperatuur, luchtvochtigheid en bladnat een grote rol. Naast deze weersomstandigheden is echter de toestand van het gewas evenzeer bepalend. In een normaal groeiend aardappelgewas, dat nog niet aan afrijping toe is, krijgen aantastingen van alternaria in ons klimaat weinig of geen kansen.

Deze ‘fysiologische weerstand’ van het gewas neemt echter sterk af tijdens de afrijping, en in deze fase is een epidemische ontwikkeling van de ziekte mogelijk.

Aantastingen van alternaria maken altijd deel uit van de talrijke vlekken in een afrijpend aardappelgewas. Het enige wat we wensen te voorkomen, is een vervroegde afrijping als gevolg van een te sterke en epidemische ontwikkeling van alternaria.

De vraag stelt zich dan ook: is een behandeling nodig, en wanneer moet daarmee gestart worden? Om die vraag te beantwoorden, werden sinds 2013 jaarlijks veldproeven aangelegd waarbij meerdere tijdstippen om de preventieve bescherming te starten, met telkens één week tussentijd, op hun doeltreffendheid beoordeeld werden.

Vroege bespuitingen voegen niets toe

Telkens weer bleek het goed mogelijk om op die manier een optimaal begintijdstip voor alternariabehandelingen aan te tonen. Alle behandelingen uitgevoerd vóór dat tijdstip voegden niets toe aan de bescherming van het aardappelgewas, en kunnen dus als overbodig beschouwd worden.

Werd er pas gestart ná dit optimale tijdstip, dan kon het niveau van aantasting hoog oplopen, vergelijkbaar met een onbehandeld gewas. Daarbij moet vermeld worden dat er niet vaak een meetbaar effect is op opbrengst en kwaliteit bij een onbehandeld aardappelgewas; dit is enkel het geval als A. solani relatief vroeg en epidemisch kan ontwikkelen.

Adviezen

Om deze ziekte met meer kennis van zaken preventief aan te pakken, werd een ziektemodel ontwikkeld waarin – naast uiteraard weersgegevens – ook gewasfactoren een rol spelen, zoals afrijping of stress, en rotatie. De schimmel A. solani overleeft immers gedurende meerdere jaren in de bodem in de vorm van schimmeldraden of sporen (conidia), zodat een nauwe rotatie invloed kan hebben op het verloop van de ziekte.

Dit model berekent en voorspelt de infectiekansen voor de schimmel, en het aantal vlekken dat gevormd kan worden tijdens het seizoen in onbeschermd gewas. De resultaten ervan worden getoetst aan de talrijke waarnemingen in percelen en veldproeven.

Op basis van dit ziektemodel zouden, in de voorbije 9 seizoenen, 0 of 1 (bijvoorbeeld seizoen 2013) tot hooguit 3 bespuitingen (seizoen 2014) geadviseerd worden, en dit vanaf ten vroegste 30 juli (in 2014) of 30 augustus (in 2013) – gemiddeld viel de startdatum voor een goede preventieve bescherming op 18 augustus.

Fungiciden: resistentiemanagement is een noodzaak

Bij de inzet van specifieke alternariafungiciden moet vooral aandacht gegeven worden aan resistentiemanagement. Uit onderzoek blijkt immers dat tot 70% van de besmettingen met alternaria veroorzaakt werd door een mutatie van de schimmel die veel minder gevoelig is voor onder andere strobilurines (azoxystrobine, pyraclostrobine) en fungiciden met een gelijkaardige werkingswijze (famoxadone, fenamidone). Ook bij SDHI-fungiciden (bijvoorbeeld de actieve stof boscalid in Terminett) leiden mutaties tot een sterk verminderde werking.

Het afwisselen van middelen met een verschillende werkingswijze is echt noodzakelijk om nog een goed resultaat te kunnen boeken. Verder is het van belang om niet meer te spuiten dan nodig en om het maximum aantal toelatingen per middel te respecteren, evenals de dosis en het interval.

Seizoen 2021

Het groeizame weer in 2021 zorgde niet alleen voor een ongekend hoge plaagdruk, er werd ook – mede door de hoge mineralisatiegraad – enorm veel loofmassa gevormd. Tegelijk werd daardoor het begin van de knolaanleg wat verlaat.

In onbehandelde proefvelden tegen alternaria werden de eerste vlekjes aangetroffen in de week van 16 augustus. Eén week daarvoor was, op basis van het ziektemodel, een eerste advies gegeven om te behandelen. Deze behandeling bleek achteraf meer dan voldoende bescherming te geven, eerder uitgevoerde bespuitingen (gestart in proef vanaf 22 juli) kunnen als overbodig bestempeld worden.

Na deze vaststellingen van de eerste vlekjes verliep de verdere ontwikkeling van de ziekte zeer langzaam, ondanks het gunstige weer dat aanhield tot eind augustus. Een mogelijke verklaring daarvoor kan gezocht worden in de verhouding tussen loof en knollen.

Stress

Stress is een belangrijke factor bij het optreden van alternaria, en één van de grootste stressfactoren voor het aardappelgewas is het aanmaken van voldoende opbrengst. Daarbij speelt ook de hoeveelheid beschikbaar loof een rol: hoe groter de verhouding tussen loof en knollen, hoe minder stress het gewas daarbij ondervindt, en hoe minder kansen alternaria krijgt.

De proefveldjes die volledig onbehandeld bleven tot het einde, of waar de behandeling pas na 19 augustus startte, kenden op het einde van het seizoen een zeer laag niveau van aantasting (minder dan 0,5%). Toch was er nog een duidelijk verschil met de behandelde veldjes: uitgedrukt in aantal vlekken waren die een factor 60 keer lager dan onbehandeld, of ongeveer 20 keer lager indien pas ná 19 augustus gestart werd met behandelen.

Niettemin was het algemene aantastingsniveau van alternaria in 2021 laag tot zeer laag. Het effect en het nut van een specifieke bescherming kon moeilijk worden aangetoond; 1 of hooguit 2 bespuitingen (bij late loofdoding) konden ruimschoots volstaan.

Pieter Vanhaverbeke, PCA

Lees ook in Aardappelen

Meer artikelen bekijken