Startpagina Maïs

Hoe presteerden de zeer vroege tot late kuilmaïs-variëteiten in 2021?

Zoals elk jaar is de winterperiode het gebruikelijke moment voor de maïsrassenkeuze voor het komende groeiseizoen. In dit eerste artikel starten we met de rapportering en bespreking van de resultaten van het Varmabel-proefnetwerk kuilmaïs.

Leestijd : 14 min

Dit proefnetwerk, uitgestrekt over alle streken in Laag- en Midden-België, is een samenwerking van Carah, Cipf, CPL-Vegemar en Landbouw Centrum Granen (LCV).

Vroegrijpheid

De vroegrijpheid is een criterium waaraan voldoende aandacht besteed moet worden bij de rassenkeuze. Bij de oogst wordt gemikt op een drogestofpercentage (DS) tussen de 32 en de 36%. In deze streefzone heeft men het beste compromis tussen opbrengst, kwaliteit, smakelijkheid en het optimaal inkuilen en bewaren.

Het is belangrijk om rassen zo te kiezen dat ze het beoogde afrijpingstraject kunnen afronden bij een normale zaai- en oogstdatum. Daarnaast moet ook rekening gehouden worden met de grondsoort en de regio.

Het oogsttijdstip dient gepland te worden in functie van de evolutie van het drogestofgehalte en van de weersomstandigheden. Bij een te vroege oogst (DS lager dan 32%) wordt het opbrengstpotentieel van de rassen niet volledig benut en zal men sneller te maken krijgen met sapverliezen in de kuil. Boven de 38% wordt het moeilijker om een goed aangedrukte kuil te verwezenlijken, zodat de kans op schimmelontwikkeling en opwarming van de kuil verhoogt. De schimmels verhogen op hun beurt het risico op mycotoxines.

Door een lager aandeel van oplosbare suikers bij overrijpe maïs verloopt het bewaringsproces bovendien veel moeizamer. De smakelijkheid van het voeder gaat eveneens gradueel achteruit. Bij overrijpe maïs vergroot ook de kans op oogstproblemen door de ontwikkeling van stengelrot of stengelbreuk.

Zeer vroeg tot vroege variëteiten

De zeer vroege tot vroege variëteiten (180 < FAO-index ≤ 230) hebben een relatief korte groeicyclus: deze rassen halen zonder grote problemen het optimale drogestofpercentage bij de oogst omwille van een lagere temperatuursom die nodig is na de bloei. Deze rassen kunnen gezaaid worden van het begin van het zaaiseizoen tot 20-25 mei. Na 15 mei is het eerder aangewezen om zich enkel nog tot de zeer vroege rassen te beperken (180 < FAO-index ≤ 200). De zeer vroege tot vroege rassen verdienen zeker de voorkeur na een snede raaigras of wanneer een perceel tijdig vrij moet zijn voor de volgteelt of de inzaai van een groenbedekker. In sommige gevallen kan het zinvol zijn om voor ultravroege rassen (FAO-index < 180) te kiezen, maar dit is maar een zeer klein marktsegment.

Bij een vroege zaai zijn de halfvroege tot late rassen (230 < FAO-index ≤270) het meest geschikt. In de praktijk worden deze rassen doorgaans gezaaid tussen 15 april en 10 mei. Als de weersomstandigheden en de grond het toelaten, kan men uiteraard nog vroeger of later gaan zaaien. Men moet er zich dan wel van bewust zijn dat een zeer vroege zaai risico’s op vorstschade met zich mee- brengt. Zaaien in een koude bodem kan bovendien een vertraagde en mogelijk slechtere opkomst met zich meebrengen. Te laat zaaien verhoogt (zeker voor de late rassen) dan weer het risico op een te late oogst en eventueel schade aan de bodemstructuur. Men zaait de late rassen dus het best op percelen die zowel in het voorjaar als in het najaar goed toegankelijk zijn. De latere rassen worden vooral gekozen omwille van hun hoge productiecapaciteit. We stellen wel vast dat het verschil met de vroegere rassen de laatste jaren kleiner wordt. Vergeleken met de zeer vroege tot vroege rassen gaat de verhoging van de productie meestal samen met een lagere voederwaarde per kg, gezien het kolfaandeel daalt: de totale plantenmassa is groter, maar het gewicht van de kolven is niet noodzakelijk groter.

Weet men bij zaai nog niet of de maïs gehakseld of gedorst gaat worden, dan kan er gekozen worden voor dubbeldoelrassen. Het is hierbij aangewezen om te kiezen voor rassen die zich in het proefnetwerk korrelmaïs bewezen hebben door een goede korrelopbrengst met een laag vochtgehalte en een goede resistentie tegen stengelrot. Binnen deze groep zijn er genoeg rassen te kiezen die ook een goed rendement halen bij het hakselen als kuilmaïs. Bij een typisch kuilmaïsras dat toch als korrelmaïs geoogst wordt, verhoogt de kans op een hoger vochtgehalte of een moeilijker oogstbaar gewas ten gevolge van stengelrot of legering.

De zeer vroege tot vroege variëteiten kunnen gezaaid worden van het begin van het zaaiseizoen tot 20-25 mei.
De zeer vroege tot vroege variëteiten kunnen gezaaid worden van het begin van het zaaiseizoen tot 20-25 mei. - Foto: TD

Opbrengstpotentieel en regelmaat

Bij de rassenkeuze zoekt men uiteraard naar de betere rassen, met de meeste garanties op een goed gevulde kuil. Al je geld inzetten op 1 paard is gevaarlijk, omdat er veel kan gebeuren in een groeiseizoen. Soms vallen bepaalde goede rassen uit het verleden wel eens tegen in een heel droog of net een heel nat jaar. Daarom is het belangrijk om de risico’s te gaan spreiden en om te opteren voor een combinatie van een beperkt aantal goede rassen. In elke vroegrijpheidsgroep zijn er grote verschillen tussen de rassen wat betreft opbrengstniveau en kwaliteit. Naast een goed opbrengstpotentieel is het ook belangrijk dat het opbrengstniveau van jaar tot jaar regelmatig is. Daarom is het ook van belang om naar de meerjarige resultaten te kijken. Rassen met een goede en regelmatige opbrengst van jaar tot jaar verdienen de voorkeur op rassen met sterk wisselende resultaten. Door de genetische vooruitgang die gerealiseerd wordt door de veredelaars, boeken de nieuwe rassen nog steeds een gestage vooruitgang in opbrengstpotentieel. Over de laatste 10 jaar bekeken schatten we dat in op ongeveer 1% per jaar. Met deze gedachte in het achterhoofd heeft het zeker zin om de nieuwe rassen een kans te geven op een 10 tot 20% van je maïsareaal. Voor de grootste oppervlakte is het veiliger om te opteren voor rassen die zich reeds enkele jaren hebben kunnen bewijzen onder onze teeltomstandigheden.

Stengelbreuk en legering

De gevoeligheid voor (mechanische) legering en stengelbreuk blijven eveneens belangrijke eigenschappen. Mooi rechtopstaande planten vergemakkelijken de oogst. Goede legeringsvaste planten geven ook minder kans op verhoogde aswaarden in de kuil en op hogere celwaarden in de melk. Dankzij de genetische selectie zien we sinds een aantal jaren nog maar weinig rassen met noemenswaardige problemen met mechanische legering of stengelbreuk. Als men op zoek is naar dubbeldoelrassen verdient deze parameter zeker nog wat extra aandacht, gezien de langere tijd die de planten rechtop zullen moeten blijven staan op het veld. Gezien de omvangrijke biomassa van bepaalde (vaak laatrijpe) rassen is het soms aangewezen om een wat lagere zaaidichtheid (90.000 - 95.000 korrels/ha) te gebruiken en om zo de kans op legering wat te verminderen.

Bij de oogst van de proeven in 2021 waren er weinig problemen met legering vast te stellen. Hoewel er in de praktijk wel eens problemen opgedoken zijn voor een aantal rassen, beschikken we niet over voldoende proefdata om ze in de tabellen te verwerken.

Tolerantie tegen stengelrot

In het drogestoftraject van 32 tot 36 % zijn er normaal gezien geen problemen met stengelrot. Boven de 36% drogestof kan deze ziekte een snelle stijging van het drogestofgehalte veroorzaken, waardoor een snelle oogst nodig wordt om bijkomende problemen te vermijden. Stengelrot maakt de planten gevoeliger voor legering en voor kolfverliezen bij de oogst. Hoewel dankzij de genetische vooruitgang problemen met stengelrot steeds minder voorkomen, zijn er nog aanzienlijke verschillen tussen de rassen onderling. Zodoende blijft dit kenmerk bij de rassenkeuze nog altijd van belang, zeker bij de zeer vroege tot vroege rassen. Voor de halfvroege tot late variëteiten zijn er meestal weinig problemen. Als men zoekt naar dubbeldoelrassen, kiest men uiteraard ook best voor rassen met een goede tolerantie tegen stengelrot.

Gevoeligheid voor builenbrand

Ondanks de grote jaarverschillen blijft een lagere gevoeligheid voor builenbrand nog altijd een belangrijke troef bij de rassenkeuze. Er zijn duidelijke verschillen in gevoeligheid tussen de verschillende rassen waar te nemen. Afhankelijk van jaar tot jaar kan men in meer of mindere mate builenbrand terugvinden op planten en of kolven. Wanneer men enkel builenbrand vaststelt op de stengels, blijft de impact op de opbrengst en op de voederwaarde beperkt.

Wanneer een ras te kampen heeft met een relatief grote aantasting met builenbrand op de kolven zal er een weerslag zijn op de opbrengst, de voederwaarde en de smakelijkheid van het voeder.

Voederwaarde

Voederwaarde-eigenschappen zoals zetmeelgehalte, verteerbaarheid en de energiedichtheid of VEM-waarde zijn uitermate belangrijk voor het realiseren van een optimale melkproductie met een zo laag mogelijke aanvulling met krachtvoer. We zien duidelijke rasverschillen tussen de rassen wat betreft de verschillende criteria voor voederwaarde. Je kan als landbouwer kiezen voor rassen met een goede opbrengst en/of voor rassen met een goede voederwaarde. Idealiter kies je uiteraard voor beide. De parameter kVEM per ha geeft goed weer welke rassen beide parameters het beste met elkaar combineren.

De bepaling van de voederwaarde via NIRS van de verschillende variëteiten zijn uitgevoerd in samenwerking met de Afdeling Valorisatie van landbouwproducten van het centre wallon de recherche agronomique (CWRA) te Gembloux en het Provinciale Laboratorium van Henegouwen. Voor de bepaling van de verteerbaarheid van het organisch materiaal wordt gewerkt met de M4-equilibratiecurve van Aufrère.

Na deze lange inleiding zal je het al gemerkt hebben: de rassenkeuze is altijd een compromis, omdat men met veel parameters rekening dient te houden. Het perfecte ras dat in alle jaren en op alle grondsoorten altijd de beste is, bestaat helaas niet en dus is risicospreiding altijd aangewezen.

Zeer vroege variëteiten (FAO- index ≤ 200)

Bevestigende rassen: LG 31224, LG 31223, KWS Saltare, Jakleen, DKC2788, LG 31225 en LG 31205.

De rassen LG 31224 en LG 31223 werden reeds 2 jaar getest in het normaal netwerk. Beide beschikken over zeer regelmatige en zeer goede drogestofopbrengsten. De VEM-waarde van LG 31224 bevindt zich in de buurt van het gemiddelde. Dit resulteert in een uitstekende opbrengst in kVEM/ha. Voor LG 31223 is de VEM- waarde wat lager en daardoor zakt het ras richting het gemiddelde qua opbrengst in kVEM/ha.

Het ras KWS Saltare bevestigt in zijn tweede jaar in het normaal netwerk, met een goede opbrengst in droge stof per ha. Het ras beschikt bovendien over één van de hoogste VEM-waarden uit de groep, waardoor het beschikt over de hoogste opbrengst in kVEM per ha bij de zeer vroege rassen. KWS Saltare heeft bovendien een hoog zetmeelgehalte.

Het ras Jakleen, dat reeds 3 jaar getest werd in het normaal netwerk, behaalt zeer goede opbrengsten in zowel kg DS/ha als uitgedrukt in kVEM/ha, met een VEM-waarde die rond het gemiddelde ligt

DKC2788is een ras met een goede opbrengst in kg droge stof per ha. Het ras beschikt wel over een iets lagere VEM-waarde, waardoor het in het klassement wat betreft kVEM/ha rond het gemiddelde scoort.

In de zeer vroege groep beschikken LG 31225 en LG 31205 over goede algemene eigenschappen: stabiele en goede opbrengsten over verschillende jaren heen. Deze rassen zijn zeker interessant voor landbouwers die vooral op zoek zijn naar rassen met een hoge VEM-waarde. Wat betreft dit criterium scoren ze bij de beteren in het klassement. De opbrengst uitgedrukt in kVEM/ha is bovendien ook zeer goed. LG 31205 beschikt over een zeer hoog zetmeelgehalte.

Interessante nieuwigheden: LG 31217, KWS Salamandra, SY Benco, KWS Curacao, DKC3201 en Emeleen.

Het nieuwe ras LG 31217 toont zich in zijn eerste jaar in het normaal netwerk veelbelovend, met een uitstekende opbrengst in droge stof per ha, alsook in kVEM per ha. Het ras heeft een gemiddelde VEM-waarde.

De rassen KWS Salamandra en SY Benco maken een zeer goede intrede in het normaal netwerk met goede resultaten qua opbrengst droge stof per ha. Beide beschikken over een zeer goede VEM-waarde, waardoor ze over uitstekende resultaten beschikken wat betreft opbrengst, in kVEM/ha. Voor het ras KWS Salamandra vermelden we ook het hoge zetmeelgehalte.

De rassen KWS Curacao, DKC3201 en Emeleen halen een goed, vergelijkbaar niveau wat betreft opbrengst droge stof per ha. KWS Curacao en Emeleen hebben nog een extra streepje voor door een betere VEM-waarde, waardoor ze ook goed scoren op het vlak van de kVEM-opbrengst per ha. Het zetmeelgehalte van KWS Curacao behoort tot de hoogste van de groep.

Op het sanitaire vlak stellen we geen noemenswaardige problemen vast met het merendeel van de rassen in deze groep. Enkel KWS Johaninio en Papageno vertoonden een lichte gevoeligheid voor de ontwikkeling van stengelrot. Door deze vroegrijpe rassen niet tot een overrijp stadium op het veld te laten, vermijdt men de meeste problemen. We konden ook een verhoogde gevoeligheid voor builenbrand op de stengels vaststellen bij de rassen LG 31217, LG 31224, KWS Saltare, KWS Salamandra, Emeleen, LG 31205, Activiti CS en Milkmax.

LG 31224, LG 31223, Jakleen, SY Benco, KWS Curacao, DKC3201 en Emeleen halen in 2021 eveneens goede resultaten in het Varmabel-netwerk ten zuiden van Samber en Maas.

Vroege variëteiten (200 < FAO-index ≤ 230)

Bevestigende rassen: LG 31245, LG 31229, Micheleen en LG 31238

LG 31245 bevestigt in zijn derde proefjaar in het normaal netwerk met net zoals in 2019 en 2020 de beste resultaten in de groep wat betreft opbrengst in kg droge stof per ha. De VEM-waarde van LG 31245 is goed. De opbrengst in kVEM per ha behoort tot de betere van de vroege rassen.

LG 31229 bevestigt in het tweede testjaar in het normaal netwerk ook zijn uitstekend opbrengstpotentieel in kg droge stof per ha. Dankzij de combinatie van een uitstekende opbrengst en een uitstekende VEM-waarde haalt het ras de hoogste kVEM-opbrengst bij de vroege rassen.

De variëteiten Micheleen en LG 31238 beschikken over een vergelijkbare, uitstekende DS-opbrengst. Micheleen haalt ook uitstekende resultaten wat betreft de hoeveelheid VEM per kg. De goede voederwaarde van Micheleen, in combinatie met goede opbrengsten, die bovendien erg regelmatig zijn van jaar tot jaar, vertaalt zich in één van de beste opbrengsten uitgedrukt in kVEM per ha.

Interessante nieuwigheden: LG 31253, LBS 1730, Hermeen, Haiko en SY Invictus.

LG 31253 toont zich in zijn eerste jaar in het normaal netwerk veelbelovend, met een uitstekende opbrengst in droge stof, alsook in kVEM. Het ras beschikt over een gemiddelde VEM-waarde.

Het ras LBS 1730 zit qua opbrengstpotentieel in de buurt van dat van LG 31253. Het ras is echter aan de laatrijpe kant vergeleken met de andere rassen van de vroege groep en moet dus eerder als een halfvroeg ras beschouwd worden.

De rassen Hermeen, Haiko en SY Invictus maken een goede intrede in het normaal netwerk met goede resultaten qua drogestofopbrengst. Alle 3 beschikken ze echter wel over een VEM-waarde die onder het proefgemiddelde ligt.

Op het sanitaire vlak stellen we geen noemenswaardige problemen vast met het merendeel van de rassen in deze groep. Enkel MAS 16.B vertoonde een lichte gevoeligheid voor stengelrot. We konden ook een beperkte gevoeligheid voor builenbrand op de stengels vaststellen bij de rassen LG 31245, LG 31229, LG 31253, Micheleen, LG 31238 en Astringa. Voor het ras SY Invictus was in 2021 de gevoeligheid voor builenbrand het meest uitgesproken.

Micheleen, LG 31238 en SY Invictus halen in 2021 eveneens goede resultaten in het Varmabel-netwerk ten zuiden van Samber en Maas.

De rassen Micheleen en LG 31238 halen goede opbrengsten als korrelmaïs (zowel bij een oogst als te drogen graan of als bij toepassing als CCM) en verdienen daarom een vermelding als dubbeldoelras.

De maïskuil aanrijden is makkelijker als het drogestofpercentage bij de oogst minder dan 38 % is.
De maïskuil aanrijden is makkelijker als het drogestofpercentage bij de oogst minder dan 38 % is. - Foto: TD

Halfvroege variëteiten (230 < FAO-index ≤ 250)

Bevestigende rassen: P8333, LG 31272, P8666, SY Glorius, SY Nomad, ES Islander, Mastodon, Prestol en ES Discover.

Het ras P8333 staat voor het tweede jaar op rij op de eerste plaats in het klassement voor opbrengst in kg droge stof. Met een VEM-waarde die in de buurt van het proefgemiddelde ligt, behoort het ras eveneens bij de top van het klassement wat betreft kVEM-opbrengst per ha.

In het derde proefjaar in het normaal netwerk toont LG 31272 opnieuw een zeer goed opbrengstpotentieel in kg droge stof per ha. De VEM-waarde is wat lager, waardoor het ras een opbrengst in kVEM per ha behaalt die in de buurt van het gemiddelde van de proef ligt.

We noteren ook goede resultaten voor de rassen P8666 en SY Glorius, die beide beschikken over een goede opbrengst in kg DS/ha en in kVEM/ha. P8666 is bovendien een zeer regelmatig ras van jaar tot jaar. Beide rassen hebben een gemiddelde tot goede VEM-waarde.

SY Nomad en ES Islander beschikken beide over goede kwantitatieve en uitstekende kwalitatieve eigenschappen. SY Islander onderscheidt zich hierbij reeds voor het tweede jaar op rij met de beste VEM-waarde en de hoogste zetmeelgehaltes voor deze groep. Het ras is dus een aanrader voor wie voornamelijk op zoek is naar rassen met een uitstekende voederwaarde. Een bijkomende troef voor ES Islander is dan weer zijn stabiliteit bij de resultaten over meerdere jaren.

Mastodon en Prestol laten beide vergelijkbare en goede opbrengsten noteren, zowel in kg DS per ha als in kVEM per ha. Beide rassen scoren wel maar eerder gemiddeld of matig wat betreft hun VEM-waarde. Mastodon beschikt wel over een hoog zetmeelgehalte. Prestol behaalt over meerdere jaren heen steeds regelmatige resultaten.

Als laatste vermelden we in de halfvroege groep nog ES Discover, dat over gemiddelde tot goede kwalitatieve en kwantitatieve eigenschappen beschikt.

Interessante nieuwigheden: SY Amfora, Recorder, RGT Muxxeal, Henley en DS1897B.

SY Amfora en Recorder maken een overtuigende intrede in het normaal netwerk van 2021 met uitstekende resultaten wat betreft opbrengst in kg droge stof per ha en in kVEM per ha. SY Amfora beschikt bovendien over een uitstekende VEM-waarde en een hoog zetmeelgehalte.

De nieuwigheden RGT Muxxeal, Henley en DS1897B laten een gelijkaardig en mooi opbrengstpotentieel voor totale droge stof zien. De rassen RGT Muxxeal en Henley beschikken over een hoge VEM-waarde, waardoor ze ook een zeer goede opbrengst in kVEM per ha laten noteren. Henley laat verder ook nog een hoog zetmeelgehalte noteren.

Voor het merendeel van de halfvroege rassen werden geen noemenswaardige aantastingen door stengelrot of builenbrand op de stengels waargenomen. Bij DS1897B, DKC3418, ES Traveler, P8240, DKC3414, Isigni CS, Sumumba en Albireo stelden we toch een licht verhoogde gevoeligheid voor stengelrot vast. EC Gisella vertoont van alle rassen in deze groep de meest uitgesproken aantastingen. Het blijft echter nog steeds een eerder beperkte gevoeligheid en de meeste problemen kunnen bovendien vermeden worden door ervoor te zorgen dat het ras tijdig wordt geoogst. Wat betreft builenbrand op de stengels waren P8333, SY Amfora, SY Glorius, ES Discover, SY Feronia, P8240, RGT Munxxter en Albireo gevoeliger dan de overige rassen. P8666 vertoont van alle rassen in deze groep de meeste builenbrand op de stengels.

Het ras SY Nomad haalt in 2021 eveneens goede resultaten in het Varmabel-netwerk ten zuiden van Samber en Maas.

Late rassen worden het best gezaaid op percelen die zowel in het voor- als het najaar goed berijdbaar zijn.
Late rassen worden het best gezaaid op percelen die zowel in het voor- als het najaar goed berijdbaar zijn. - Foto: TD

Halflate tot late variëteiten (FAO-index ≥250)

Bevestigende rassen: Clementeen, P8888, LG 31276, Lacorna en LG 31293.

Clementeen en P8888 bevestigen hun goede resultaten van 2020 met een uitstekende opbrengst in kg DS/ha. De rassen behoren tot de meest laatrijpe rassen uit de groep en beschikken daardoor misschien niet helemaal onverwacht over een VEM-waarde onder het gemiddelde. Dat belet het niet om een zeer goede kVEM-opbrengst te behalen.

De rassen LG 31276 en Lacorna beschikken beide over gelijkaardige, zeer goede kwalitatieve en kwantitatieve eigenschappen. Ze staan bovendien alle 2 in de top van het klassement voor de parameter VEM-waarde en beschikken beide over hoge zetmeelgehaltes.

De variëteit LG 31293 bevestigt met een goede droge stof opbrengst en verdient zo zeker een vermelding. De gemiddelde VEM-waarde van het ras valt wel een beetje tegen.

Interessante nieuwigheden: CS Kissmi, KWS Shako, P8683 en SU Crumber.

CS Kissmi maakt een uitstekende intrede in het normaal netwerk van 2021: het ras combineert een bovengemiddelde VEM-waarde met een zeer goede opbrengst in kg droge stof per ha. Dit resulteert in een uitstekende kVEM-opbrengst. CS Kissmi is één van de meest laatrijpe rassen in proef.

Het ras KWS Shako behaalt een zeer goede drogestofopbrengst. De energiedichtheid (VEM/kg) ligt onder het proefgemiddelde.

De laatste 2 veelbelovende nieuwigheden met een goede tot zeer goede drogestofopbrengst zijn P8693 en SY Crumber. Deze 2 rassen hadden helaas een onvoldoende aantal proeflocaties waar de voederwaarde-analyses uitgevoerd konden worden en daarom kunnen we geen betrouwbaar cijfermateriaal publiceren voor de kwalitatieve eigenschappen van deze 2 rassen.

Voor de vrij late rassen Clementeen, P8888, CS Kissmi, Motivi CS en Misteri CS raden we aan om deze tijdig te zaaien. Bovendien is een iets lagere standdichtheid van 90.000 tot 95.000 zaden/ha aangewezen om een voldoende hoog DS% te kunnen garanderen bij de oogst.

In 2021 stelden we geen noemenswaardige problemen vast voor de rassen in deze groep wat betreft stengelrot, uitgezonderd voor het ras Sudress, dat een beperkte gevoeligheid toonde. Wat betreft de aantasting met builenbrand op de stengel, stellen we een licht verhoogde gevoeligheid vast voor Clementeen, P8888, CS Kissmi, Sucorn (Ds1710C) en Kinsley . De hoogste gevoeligheid voor builenbrand op de stengel viel te noteren voor het ras KWS Shako. Voor al de andere sanitaire parameters vertoonden alle geteste rassen geen noemenswaardige problemen.

Jurgen Depoorter, Michaël Mary en Guy Foucart (Cipf) Geert Haesaert, Sofie Landschoot en Gert Van de Ven (LCV) Olivier Mahieu (Carah) Maxime Hautot (CPL-Vegemar)

Lees ook in Maïs

Meer artikelen bekijken