Startpagina Maïs

Adviezen voor onkruidbestrijding in maïs (deel 1)

Onkruidbestrijding is een belangrijk aandachtspunt in de teelttechniek van maïs. Wat onkruidbestrijding betreft, staat men voor tal van uitdagingen.

Leestijd : 6 min

Door monocultuur wordt, voornamelijk op lichtere bodems, een toenemende onkruiddruk vastgesteld, onder andere door een stijgende aanwezigheid van gierstgrassen, maar ook door de toenemende problematiek van knolcyperus en van doornappel of datura.

De introductie van nieuwe gierstgrassen die anders reageren op bekende werkzame stoffen verergert alleen maar deze problematiek. Verder worden ook meer en meer beperkingen opgelegd aan de toegelaten herbiciden.

Zo worden verregaande beperkingen opgelegd, zoals in het geval van terbuthylazin. Ook voor S-metolachloor (Dual Gold en andere) geldt het Stewardshipprogramma, waarbij de toepassing op zandgrond wordt afgeraden. In een dergelijke context is het belangrijk om nog meer aandacht te hebben voor goede landbouwpraktijken, voor de juiste productkeuze, en het behandelstadium. Men moet tal van voorzorgen in acht nemen bij het spuiten om aanwezigheid van gewasbeschermingsmiddelresiduen in het oppervlaktewater te laten dalen.

Vanuit het Landbouwcentrum Voedergewassen (LCV) worden in deze context door tal van partners onkruidbeheersingsproeven aangelegd. Dit artikel geeft naast algemene aanbevelingen vooral de bevindingen uit de proeven van 2021, waarin het LCV opnieuw koos voor een gerichte aanpak met focus op probleemonkruiden.

Basisaanpak geïntegreerde onkruidbeheersing

De basisregels voor een geïntegreerde onkruidbestrijding toepassen in maïs worden uitvoerig besproken in de publicatie ‘Geïntegreerde onkruidbestrijding in maïs wordt een noodzaak (2014)’. Deze kan men consulteren via www.lcvvzw.be en zijn nog steeds relevant.

Samengevat betekent een geïntegreerde aanpak dat alle teelttechnische, preventieve en diverse bestrijdingsmaatregelen met een impact op de onkruidpopulatie worden gecombineerd om te komen tot een adequate onkruidbeheersing met een minimale inzet aan herbiciden. Daarbij wordt een negatieve impact op milieu en gezondheid van mens en dier vermeden.

Hierbij denken we voornamelijk aan voldoende vruchtwisseling en aan het correct inzetten van bodembewerkingsmaatregelen om de onkruiddruk laag te houden. Vervolgens moeten, in functie van de aanwezige onkruidflora, de passende middelen worden gekozen en toegepast aan een correcte dosering en bij goede spuitomstandigheden (bijvoorbeeld bij groeizaam weer of voldoende bodemvocht). Onkruidbeheersing op basis van doelgerichte handelingen blijft evenwel een must. Het niet uitvoeren van onkruidbeheersing (=controle) versus het toepassen van een passende herbicidecombinatie gaf in 2020 bijvoorbeeld in Bottelare aanleiding tot 50% minder opbrengst van korrelmaïs.

Terbuthylazin

Sinds 2015 geldt dat schema’s met terbuthylazin (Aspect T, Akris, Calaris, Gardo Gold, enzovoort) op percelen grenzend aan oppervlaktewater enkel kunnen mits het respecteren van een begroeide bufferzone van 20 m. Op 20 april 2021 en recenter op 24/03/2022 werden nog bijkomende beperkingen opgelegd (zie: www.fytoweb.be)

Ter bescherming van het grondwater mag er maximaal 1 toepassing met terbuthylazin voorzien worden in een looptijd van 36 maanden en dit voor een dosering van maximum 750 g/ha. Om de maximale residulimieten (MRL’s)-overschrijdingen te vermijden werden ook bijkomende wachttijden ingevoerd.

Er moet voortaan een wachttijd gerespecteerd worden tussen de laatste toepassing en het zaaien of planten van volggewassen van minstens 12 maanden, behalve voor maïs, sorghum, miscanthus en lupine, waarvoor geen wachttijd vereist is, en behalve voor wortel- en knolgewassen, wortelpeterselie, wortelkervel, bieten, aardappelen, zoete aardappel, cichorei, grasland-weiland, raaigrassen en andere granen, waarvoor een wachttijd van 120 dagen vereist is. Met andere granen worden alle graangewassen behalve sorghum en maïs bedoeld, dit zijn onder andere de volgende gewassen: tarwe, gerst, rogge, spelt, triticale, zoete maïs, haver…

Een behandeling in het 3-4-bladstadium is het meest optimaal.
Een behandeling in het 3-4-bladstadium is het meest optimaal. - Foto: TD

Aandachtspunten bij goed gebruik van herbiciden

De volgende aandachtspunten zijn in het algemeen van belang bij het goed gebruik van herbiciden:

- Voldoende fijne en aangedrukte bodem voor een goede werking van de bodemherbiciden.

- Behandel onkruiden steeds in een jong stadium en combineer werkzame stoffen met een verschillend werkingsspectrum in functie van de aanwezige onkruidflora, om zo de ganse flora aan te pakken. Een behandeling in het 3-4 bladstadium is het meest optimaal : de onkruiden zijn nog klein en gevoelig, er is geen paraplu-effect en de herbiciden vertonen de grootste selectiviteit ten aanzien van het gewas. Kostprijsberekeningen wijzen immers uit dat een vroege toepassing ook algemeen kostenbesparend is, omdat de doseringen algemeen lager kunnen gehouden worden.

- Bij een toepassing in het 4-5 bladstadium moet er meer aandacht zijn voor middelen met bladwerking, terwijl bij een vroegere toepassing moet gezorgd worden voor voldoende nawerking. Later behandelen wordt afgeraden, omwille van selectiviteitsproblemen en omwille van grotere, minder gevoelige onkruiden en ook om het paraplu-effect, waarbij onkruiden die groeien onder grotere onkruiden niet geraakt worden, te voorkomen.

- Stem de keuze van werkzame stoffen optimaal af op de onkruidflora. Een regelmatige controle van het veld is geen overbodige luxe. De ‘Onkruidwijzer maïs’, raadpleegbaar via www.lcvvzw.be, is hiervoor een hulpmiddel. Bij een te grote druk van gierstgrassen en haagwinde en ook om knolcyperus te voorkomen moeten aangepaste combinaties voorzien worden.

- Voorzie steeds voldoende nawerking (via bodemherbiciden) om nakiemers te vermijden.

- Neem voorzorgen om contaminatie van oppervlaktewater en milieu te vermijden door driftreducerende doppen te hanteren, correcte dosissen te gebruiken én door de wettelijke bufferzones te respecteren.

- Voer onkruidbeheersing uit in goede omstandigheden: bij groeizaam weer (voldoende relatieve vochtigheid (>60%), dus niet te schraal en droge weersomstandigheden), opdat de producten beter opgenomen zouden worden; vroeg in de ochtend of ’s avonds zijn de omstandigheden vaak beter. Tracht hier wel een vochtig gewas te vermijden, want anders wordt de behandeling fytotoxisch voor de maïs.

- In jaren met goed verdeelde neerslag kan een vooropkomstbehandeling een belangrijke meerwaarde zijn. Een geslaagde vooropkomst kan op percelen met een beperkte onkruiddruk volstaan. Op percelen met een zware onkruiddruk vormt het een goede basis om nadien in het 4-5 bladstadium een correctie behandeling uit te voeren, eventueel gevolgd door een tweede correctie in geval van knolcyperus. Een voldoende vochtige bodem is wel een voorwaarde voor het slagen van een vooopkomstbehandeling.

Vooropkomst

Bij voor-opkomst kunnen de volgende combinaties naar voren geschoven worden : Frontier Elite 1,4 l + Stomp Aqua 2,5 l/ha of Adengo 0,25 l + Frontier Elite 0,8 l/ha of Adengo 0,25 l + Successor 1,5 l/ha. Stomp Aqua is zeker op percelen met een hoge druk van melganzevoet een meerwaarde. Uit tal van resultaten blijkt dat het opnemen van Adengo in de vooropkomst (of in het 1-2 bladstadium bij zandgronden) een versterkte werking geeft op tal van onkruiden.

Naopkomst

Schema’s met terbuthylazin zijn aan beperkingen onderhevig. Vanuit het LCV werd al geruime tijd aangetoond dat het zeker ook zonder terbuthylazin kan. Dat is zeker aan te raden, , gelet op het vermijden van contaminatie naar het oppervlaktewater. Bij terbuthylazinvrije schema’s is het belangrijk om zeker niet te laat te behandelen (streven naar 2-3 bladstadium), gezien het boostereffect van terbuthylazin in combinatie met HPPD-herbiciden (sulcotrion, mesotrion, tembotrion) niet meer aanwezig is én gezien de werking tegen onder andere kamille en veelknopigen gereduceerd is. Een versterking op veelknopigen is in terbuthylazinvrije combinaties zeker nodig.

Globaal gezien zal een terbuthylazin-vrij schema vandaag opgebouwd worden uit minimum 4 werkzame stoffen. In functie van het werkingsspectrum worden dan de passende middelen gekozen. In het geval van een latere behandeling moet meer het accent gelegd worden op middelen met blad– of contactwerking, wat zich meestal vertaalt in een verlaging van de dosering van de bodemcomponent en in een lichte verhoging van de dosering van de middelen met bladwerking.

In de proef in Bottelare in 2021 viel evenwel het grote verschil op in resultaat tussen eenzelfde behandeling uitgevoerd in het 3-4 bladstadium versus het 5-6 bladstadium. De latere toepassing gaf uiteindelijk wel een voldoende onkruidbeheersing, maar er werd een sterke remming waargenomen in het gewas die verschillende weken zichtbaar was én die opbrengst kostte!

Het voorgaande schema is een eenvoudige voorstelling van de combinatie van werkzame stoffen om te komen tot een adequate onkruidbestrijding. Vandaag hebben tal van bedrijven ook combinaties, waarbij vaak middelen worden gecombineerd (bijvoorbeeld Elumis, Nagano, Auxo,Camix en Capreno).

Joos Latré, Geert Haesaert, Elias Van de Vijver ( Hogent-Ugent);Gert Van de Ven (Hooibeekhoeve-LCV); Shana Clerckx en Sander Palmans (PVL Bocholt);Patrick Vermeulen (VTI Poperinge);Jürgen De Poorter (CIPF); Marleen Delanoy, Mathias Abts (Vlaamse overheid)

Lees ook in Maïs

Correct rekenen met dierlijke mest

Maïs Op heel wat percelen in Vlaanderen wordt een groot deel van de bemesting ingevuld met dierlijke mest. Gebruik van dierlijke mest vraagt een beredeneerde aanpak. Hoe kies ik de juiste mestsoort? Hoeveel dien ik wanneer toe? Op welke manier? De variabele samenstelling van dierlijke mest en inschatten hoeveel of wanneer de aanwezige nutriënten vrijkomen, zijn belangrijke aandachtspunten.
Meer artikelen bekijken