Startpagina Melkvee

Mastitis: hoe zat dat nu ook al weer?

Mastitis of uierontsteking is nog steeds het meest voorkomende gezondheidsprobleem op melkveebedrijven. In Vlaanderen maakt 26% van de Vlaamse melkkoeien gemiddeld minstens eenmaal per jaar een episode van klinische uierontsteking door. Een gepaste aanpak is belangrijk om het antibioticagebruik te beperken.

Leestijd : 6 min

Mastitis impliceert veel extra werk, tijd, stress en kosten voor de melkveehouder, alsook een vermindering van het koewelzijn en een stijging van het antibioticagebruik. De maatschappelijke druk om het antibioticagebruik te doen dalen, neemt evenwel toe en brengt ons op de melkveebedrijven bij nieuwe concepten, waarbij niet elke koe standaard antibiotica toegediend krijgt, zoals het selectief droogzetten en het selectief behandelen van klinische mastitis. Aan de hand van kengetallen en sneltesten voor kiemdetectie wordt nagegaan of het verantwoord is om een koe al dan niet met antibiotica droog te zetten of te behandelen. Dit leidt tot een aanzienlijke reductie in antibioticagebruik.

Wat is mastitis of uierontsteking?

Mastitis of uierontsteking is – zoals het woord zelf zegt – een ontsteking van het uierweefsel. Deze ontsteking ontstaat (meestal, maar niet altijd) door het binnendringen van kiemen via het speenkanaal, waarna ze schade toebrengen aan het uierweefsel. Andere oorzaken van uierontsteking kunnen onder andere trauma en etsende stoffen zijn.

Onafhankelijk van de oorzaak (kiemgerelateerd, trauma of etsende stoffen) zal het afweersysteem van de koe ruwweg op eenzelfde manier reageren. Afweercellen worden gerekruteerd uit de bloedbaan om de schadelijke kiemen en het beschadigde weefsel op te ruimen. Hiervoor zal de bloedtoevoer naar de uier verhoogd worden en zullen de bloedbanen meer doorgankelijk zijn voor ontstekingscellen en -mediatoren.

Dit verklaart waarom de uier bij een klinische ontsteking (zie verder) een hard, rood en gezwollen uitzicht heeft en pijnlijk aanvoelt. Loopt de ontsteking uit de hand en kunnen (delen van de) kiemen de bloedbaan binnendringen, dan zal de koe ook algemeen ziek worden met onder andere koorts, verminderde eetlust en shock tot gevolg.

Klinische en subklinische mastitis

Aan de hand van de aan- of afwezigheid van zichtbare symptomen, maakt men een indeling in subklinische en klinische mastitis.

Subklinische uierontsteking Subklinische uierontsteking kenmerkt zich door de afwezigheid van zichtbare symptomen. De koe is algemeen gezond: de uier en de melk hebben een normaal aspect en er zijn geen tekenen van koorts of verminderde eetlust. De enige indicatie dat de koe met subklinische mastitis te kampen heeft, is een stijging van het individuele celgetal en een lichte (moeilijk te detecteren) daling in melkproductie.

In België ligt de grens van het individuele celgetal op 250.000 cellen/ml melk voor een koe en op 150.000 cellen/ml melk voor een vaars. Van zodra een stijging boven deze grenswaarden aanwezig is zonder dat de koe of vaars symptomen vertoont, spreekt men van een subklinische mastitis en is het aan te raden om bacteriologisch onderzoek te doen van de melk.

Klinische uierontsteking Bij klinische uierontsteking ziet men daarentegen wel steeds symptomen. Afhankelijk van de ernst van de symptomen spreken we van een milde, matige of ernstige klinische uierontsteking.

Bij milde klinische mastitis zijn enkel afwijkingen van de melk zichtbaar. De melk kan hierbij bijvoorbeeld enkele tot veel vlokken vertonen, een waterig uitzicht hebben of bloedbijmenging of sediment bevatten. Wanneer er ook afwijkingen aan de uier (rood, gezwollen, warm, pijnlijk) te zien zijn, spreekt men van matige klinische mastitis. Indien de koe ook algemene symptomen zoals koorts (meer dan 39,5 °C) of verminderde eetlust vertoont of indien ze niet meer recht kan, dan klasseert men dit als een ernstige klinische mastitis.

De reden waarom bepaalde koeien op bepaalde bedrijven meer of minder onderhevig zijn aan uierontsteking, hangt af van de volgende factoren: de immuniteit van de koe, de infectiedruk vanuit de omgeving en de eigenschappen van de kiem.

Invloed van immuniteit

Wat de immuniteit of afweer van de koe betreft, kan men aannemen dat hoe beter de afweer van het dier is, hoe sneller en krachtiger ze kan reageren en hoe minder erg de ontsteking zal zijn. Het is daarom vanzelfsprekend om de immuniteit van de koeien zo hoog mogelijk te houden, zowel tijdens de lactatie als tijdens de droogstand. Dit kan bijvoorbeeld door andere aandoeningen – bijvoorbeeld longontstekingen, klauwgezondheid, Boviene Virale Diarree (BVD)… – onder controle te houden of door de rantsoenen uit te balanceren naar de behoeften van de koe (denk aan een verschillend rantsoen tijdens lactatie en droogstand). Om de immuniteit tegen bepaalde mastitiskiemen te verhogen, kan men ook overwegen om over te schakelen op vaccinatie. Tegenwoordig kan men tegen de volgende kiemen die mastitis veroorzaken vaccineren: Escherichia coli , Staphylococcus aureus en Streptococcus uberis .

Invloed van infectiedruk

De infectiedruk duidt op het aantal kiemen waaraan een koe wordt blootgesteld. Voor omgevingsgebonden kiemen – kiemen die zich vooral goed vermenigvuldigen in de omgeving, zoals E. coli , S. uberis en Klebsiella spp . – zal deze infectiedruk sterk afhangen van de stalhygiëne. Het meermaals per dag reinigen van de roosters en de ligbedden om de infectiedruk van deze bacteriën zo laag mogelijk te houden, is hierbij een belangrijk aandachtspunt. Vergeet ook zeker niet de droogzet- en afkalfbox.

Bacteriën zoals S. aureus en Streptococcus agalactiae kunnen daarentegen beter overleven en vermenigvuldigen zich op de speenhuid van de koeien en worden daarom onder de koegebonden kiemen geclassificeerd. Om spreiding en besmetting van deze kiemen te voorkomen, zullen andere maatregelen moeten genomen worden dan voor omgevingsgebonden kiemen. Spreiding en aanwezig zijn van koegebonden kiemen kan men onder andere voorkomen door de melkmachine goed af te stellen, door een correcte melktechniek toe te passen en door voldoende hygiënisch te werken tijdens het melken.

Voor zowel koegebonden- als omgevingsgebonden kiemen bestaan nog andere belangrijke aandachtspunten die op het bedrijf kunnen aangepast of verbeterd worden. Deze zijn door de National Mastitis Council (NMC) samengevat in een tienpuntenplan voor een goed uiermanagement op melkveebedrijven. Het volledige tienpuntenplan met uitgebreide uitleg kun je onder de rubriek ‘kapstok’ vinden op de site van M-teamUGent ( https://www.ugent.be/di/irp/nl/over- ons/m-team_kapstok).

Invloed van de kiem

Een derde belangrijke factor is de virulentie van de kiem. Hiermee bedoelt men de eigenschappen die de kiem bezit om al of niet symptomen te veroorzaken.

In dit opzicht kunnen we bijvoorbeeld S. aureus, S. uberis, S. agalactiae, S. dysgalactiae, E. coli, Klebsiella spp. en Mycoplasma indelen in de major pathogenen. Major pathogenen bezitten eigenschappen waardoor ze gemakkelijker een klinische mastitis veroorzaken, terwijl minor pathogenen eerder aanleiding geven tot subklinische mastitis.

Minor pathogenen zijn bijvoorbeeld niet- aureus Stafylokokken, Corynebacterium spp . , Nocardia spp. en Bacillus spp . .

Bacteriologisch onderzoek van de melk

De diagnose van klinische mastitis is meestal te stellen aan de hand van de symptomen, terwijl er bij subklinische mastitis enkel een stijging in het celgetal te zien is. Wil men echter weten welke kiem aan de oorzaak van de uiertonsteking ligt, dan moet men overgaan tot bacteriologisch onderzoek van de melk. Hiervoor kan er een beroep gedaan worden op commerciële labo’s die standaard bacteriologisch onderzoek (al of niet met een antibiogram) uitvoeren.

Wil je weten welke kiem aan de oorzaak van de uiertonsteking ligt, dan moet je overgaan tot bacteriologisch onderzoek van de melk.
Wil je weten welke kiem aan de oorzaak van de uiertonsteking ligt, dan moet je overgaan tot bacteriologisch onderzoek van de melk. - Foto: UGent

Tegenwoordig zijn er ook sneltesten voor kiemdetectie in de melk voorhanden. Deze sneltesten zijn inzetbaar op de dierenartsenpraktijken en zijn na 24 uur incubatie in een broedstoof af te lezen. Dit geeft de mogelijkheid om snelle beslissingen te nemen als het om het selectief behandelen of selectief droogzetten gaat.

Preventie en behandeling

Behandeling en preventie van uierontstekingen zijn onder ideale omstandigheden gebaseerd op bedrijfsspecifieke protocollen die samen met de bedrijfsdierenarts opgesteld zijn.

Preventie Hoewel het behandelen van uierontstekingen altijd nodig zal zijn, is het ook van groot belang om aan preventie te werken. Voorkomen is immers altijd beter dan genezen. Hiervoor dienen alle aspecten van de bedrijfsvoering in acht genomen te worden: van kalveropfok tot vaarzenmanagement, droogstand, afkalfomstandigheden, huisvesting van de lacterende koeien en het hele melkgebeuren. Zowel rantsoenen als algemene immuniteitsondersteuning zijn van belang. Het is daarom aangeraden om deze zaken met de bedrijfsdierenarts te bespreken en om te bekijken welke maatregelen eventueel dienen genomen te worden per bedrijf. Ook uit de resultaten van bacteriologische onderzoeken van de melk kan heel wat informatie gewonnen worden. Het bundelen van deze resultaten schetst een beeld van de meest frequent voorkomende mastitiskiemen op een bedrijf. Op basis daarvan kan de focus meer op het bestrijden van omgevingsgebonden of koegebonden kiemen gelegd worden.

Behandeling Resultaten van bacteriologisch onderzoek op de melk zijn daarnaast ook een hulp om beslissingen te nemen op het vlak van behandeling. Tegenwoordig komt meer en meer de vraag naar voor of het wel nodig is om elk geval van klinische mastitis standaard met antibiotica te behandelen. Daarboven is niet elke kiem gevoelig aan alle antibiotica. De druk van buitenaf op de landbouwsector aangaande de antibioticaresistentie en het antibioticagebruik, dwingt er ons als melkveesector toe om het over een andere boeg te gooien en om meer gericht te gaan behandelen (zie kader).

Lien Creytens, M-teamUGent

Lees ook in Melkvee

Meer artikelen bekijken