Startpagina Actueel

Welke maatregelen zijn in het vooruitzicht op vlak van vergunningverlening?

Tot en met 17 juni 2022 loopt het openbaar onderzoek over het ontwerp van de definitieve PAS en het ontwerp-plan-MER. Omdat wij van lezers vernemen dat zij afgeschrikt worden door de zeer lijvige documenten die in openbaar onderzoek liggen, trachten wij enkele belangrijke krachtlijnen samen te vatten.

Leestijd : 6 min

In ons vorig artikel bespraken we de maatregelen die in de ontwerp-PAS werden opgenomen om de uitstoot aan de bron te verminderen. Naast deze bronmaatregelen voorziet de ontwerp-PAS ook in een pakket aan maatregelen die via de vergunningverlening zullen ingrijpen op de uitstoot van stikstof. In dit tweede artikel situeren we de zogenaamde beoordelingskaders voor het verlenen van vergunningen en lichten ze kort toe.

Habitattoets

De voormelde beoordelingskaders komen voort uit de Europese regelgeving, die de natuur wil beschermen. Zo verplicht de Europese Habitatrichtlijn Vlaanderen om de gevolgen te onderzoeken die een project of vergunningsplichtige activiteit heeft voor de natuur in een betrokken Speciale Beschermingszone (SBZ). Daarbij moet in het bijzonder rekening worden gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende SBZ. Dit betekent dat voor elke omgevingsvergunningaanvraag – of het nu voor het louter bouwen is of voor het uitbaten van een vergunningsplichtige inrichting – moet worden onderzocht of deze een invloed kan hebben op een SBZ. Dit onderzoek wordt de habitattoets genoemd. Deze valt uiteen in 2 onderdelen: de voortoets en de passende beoordeling.

Voortoets De voortoets vormt een eerste stap bij de toepassing van de habitattoets. De voortoets fungeert als een soort trechter die moet toelaten om de projecten of activiteiten te identificeren waarvoor een passende beoordeling – een tweede stap – nodig is. In het kader van de voortoets rijst de vraag of het project significante gevolgen kan hebben voor een SBZ. Als er een risico bestaat op een ‘betekenisvolle aantasting’ voor het SBZ, moet er een passende beoordeling worden opgemaakt.

Passende beoordeling Een passende beoordeling is een diepgaand onderzoek van de effecten van het aangevraagde project of de aangevraagde activiteit op een SBZ. In een passende beoordeling kunnen ook maatregelen worden onderzocht die de aantasting van de nabije natuur tot een aanvaardbaar niveau herleiden.

In het licht van de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie kan bij een programmatische aanpak, onder zeer strikte voorwaarden, gebruik worden gemaakt van beoordelingskaders. Dit is ook wat de Vlaamse regering deed in het ontwerp van definitieve PAS. Op deze manier wordt voor het aspect stikstof in heel Vlaanderen eenzelfde manier van onderzoek gebruikt aan de hand van de voortoets en eventueel de passende beoordeling gemaakt.

Drie beoordelingskaders

In de ontwerp-PAS werden 3 beoordelingskaders ontwikkeld, met elke een specifiek toepassingsgebied naargelang de onderscheiden types van vergunningsplichtige activiteiten. Een eerste beoordelingskader slaat op de stationaire bronnen in de sectoren industrie, energie, handel & diensten en landbouw, terwijl een tweede beoordelingskader werd ontwikkeld voor mobiliteitsgerelateerde infrastructuur. Tot slot is er een derde beoordelingskader gericht op de veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties.

Terwijl de eerste 2 beoordelingskaders de uitstoot van stikstofoxiden (NOx) in het vizier nemen, richt het derde beoordelingskader zich op de uitstoot van ammoniak (NH3).

Drempelwaarden

De beoordelingskaders in de ontwerp-PAS gaan uit van drempelwaarden, waarbij onder een eerste drempelwaarde een ‘voortoets’ kan volstaan. Voor projecten of plannen die een hogere bijdrage aan de kritische depositiewaarde (KDW) kunnen veroorzaken dan deze eerste drempelwaarde, moet een ‘passende beoordeling’ worden opgemaakt volgens een aantal principes en richtlijnen. Als aan deze principes (en randvoorwaarden) is voldaan, kan het project gunstig worden geadviseerd voor wat de gevolgen van de stikstofemissie en -depositie betreft.

Met de KDW wordt de maximale belasting met stikstofneerslag bedoeld die verhindert dat de natuur in SBZ verslechtert of onherstelbare schade oploopt. Afhankelijk van de bijdrage van een project of een activiteit aan de KDW zal dus ofwel een voortoets volstaan of een passende beoordeling moeten worden opgemaakt.

Stationaire bronnen

Het eerste beoordelingskader is dit voor de zogenaamde ‘stationaire bronnen’. Hiermee worden onder meer stookinstallaties en verbrandingsinstallaties bedoeld. In de landbouwsector vallen hier in de eerste plaats de stookinstallaties van een tuinbouwer of serreteler onder.

Als drempel bij het uitvoeren van de voortoets hanteert de ontwerp-PAS een aandeel van 1% aan voorziene depositie van de te vergunnen inrichting ten opzichte van de KDW van de SBZ in de omgeving. Hierbij wordt wel een maximum van 0,3 kg N/ha/jaar gehanteerd. Blijft een te vergunnen inrichting onder deze drempel, dan is geen passende beoordeling vereist en volstaat de voortoets.

Wanneer de drempel van 1% in de voortoets wordt overschreden, moet een passende beoordeling worden uitgevoerd. Al naargelang het specifieke aandeel aan voorziene depositie van de aangevraagde inrichting ten opzichte van de KDW gelden verschillende maatregelen. Voor een impact van 1 tot en met 5 % moeten alle technisch-economisch haalbare en kosteneffectieve maatregelen worden genomen tot een bepaalde kosteneffectiviteitsgrens. Is de impact groter dan 5%, dan wordt die kosten-effectiviteitsgrens bijkomend verhoogd.

Infrastructuur mobiliteit

Een tweede beoordelingskader werd voorzien voor de aanleg en uitbreiding van mobiliteitsgerelateerde infrastructuur. Ook hier is de drempel bij het uitvoeren van de voortoets 1% aan voorziene depositie van de te vergunnen inrichting ten opzichte van de KDW van de SBZ in de omgeving, met een maximum van 0,3 kg N/ha/jaar. Wordt deze drempel overschreden, dan moet een passende beoordeling worden opgemaakt die alle relevante technisch-economisch haalbare maatregelen in kaart brengt om de depositie maximaal terug te dringen. De mobiliteitsgerelateerde infrastructuur zal maar vergunbaar en toelaatbaar zijn als al deze maatregelen ook in acht worden genomen.

Veehouderij en mestverwerking

Het strengste beoordelingskader is het beoordelingskader ‘ammoniak’ dat van toepassing is op de sectoren veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties. Hier geldt dat bij de voortoets van een aandeel groter dan 0,025 % aan voorziene depositie van de te vergunnen inrichting ten opzichte van de KDW van de SBZ in de omgeving onmiddellijk een passende beoordeling vereist is. Deze eerste drempelwaarde is met andere woorden gevoelig lager dan in de beoordelingskaders voor de overige industrie.

Bovendien zal voor een groot aantal bedrijven uit de passende beoordeling volgen dat hun aanvraag gewoonweg niet vergunbaar is. Wanneer immers uit de passende beoordeling blijkt dat een tweede, variabele drempel wordt overschreden, kan geen vergunning worden verleend.

Deze tweede drempel is een variabele drempel die tussen 0 en 0,8% kan veranderen, afhankelijk van de vooruitgang die op Vlaams niveau wordt geboekt. De drempel wordt tweejaarlijks geëvalueerd aan de hand van voortgangsmetingen en wordt indien nodig aangepast.

Wanneer de passende beoordeling aantoont dat de impact tussen de eerste en tweede drempel valt, kan een vergunning worden verleend mits in de passende beoordeling rekening wordt gehouden met de gebiedsspecifieke situatie, waarbij de effecten van de (generieke) reductiemaatregelen op de getroffen habitat mee in kaart worden gebracht.

Kortom: een vergunning bekomen waarbij er een grotere uitstoot van stikstof zou worden vergund (een uitbreiding) zal slechts zeer uitzonderlijk mogelijk zijn.

Hervergunning zonder uitbreiding

Voor loutere hernieuwingen van een aflopende vergunning speelt het beoordelingskader ammoniak geen rol, tenminste als de hernieuwing niet gepaard zal gaan met bijkomende stikstofemissies en deposities. Bestaande bedrijven waarvan de vergunning de komende jaren afloopt, kunnen opnieuw vergund worden zonder een passende beoordeling te moeten ondergaan, op voorwaarde dat ze geen netto bijkomende stikstofuitstoot veroorzaken en op voorwaarde dat ze de bronmaatregelen respecteren.

Een hervergunning voor een bestaand varkensbedrijf in een niet-ammoniakemissiearme stal kan bijvoorbeeld slechts worden verleend wanneer de inrichting de reductievermindering van –60% van de emissies verwezenlijkt. Dit betekent dan weer dat ofwel zodanig veel investeringen moeten worden gerealiseerd dat de uitstoot met 60% wordt verminderd door gebruik van nieuwe technieken ofwel dat er 60% minder dieren worden gehouden ofwel door een combinatie van beide.

Overgangsregeling

Het ontwerp van definitieve PAS voorziet wel in een overgangsregeling voor de nu aflopende vergunningen. De geldigheidsduur van vergunningen van veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties die nog aflopen in 2022 wordt decretaal met anderhalf jaar verlengd. Dat geldt ook voor vergunningen die afliepen in 2021 en waarvoor tijdig een hernieuwing werd aangevraagd.

De voormelde verlengingen worden gerekend vanaf de definitieve goedkeuring van de PAS door de Vlaamse Regering. Deze regeling geldt wel enkel voor de inrichtingen die wegens de stikstofproblematiek rond SBZ geen nieuwe vergunning zouden kunnen krijgen.

Jan Opsommer

Lees ook in Actueel

Meer artikelen bekijken