Startpagina Vleesvee

Inspelen op gestegen voerkosten bij vleesvee door te sturen op betere voederconversie

Anno 2022 zijn de stijgende voerkosten een extra uitdaging geworden voor een rendabele vleesveehouderij. Om de impact hiervan aan te pakken, zoeken we een antwoord op 2 belangrijke vragen. Hoe kunnen we het voer efficiënter omzetten in vlees en kunnen we de voederkosten drukken met innovatieve grondstoffen?

Leestijd : 4 min

Een derde thema dat werd aangesneden op het Vleesveecongres van voorbije zomer, is de voederconversie bij vleesvee.

Buikgevoel of echte cijfers?

De parameter voederconversie is in de varkens- en pluimveesector een vast begrip om op te volgen hoe efficiënt het voeder (in kg drogestof) wordt omgezet in groei (in kg). Ook bij melkvee kan men het voersaldo (melkopbrengsten min voerkosten) gebruiken als actuele voorspeller van het bedrijfssaldo.

Bij vleesvee is de effectieve voederopname per kg groei vaak niet gekend of ontbreken de diergewichten bij het begin van de afmest om de voederefficiëntie echt te berekenen. Vaak wordt er op het gevoel beoordeeld of ‘ze het goed doen’ of niet. Op dit vlak is er zeker nog verbetering mogelijk.

Meten is weten

Om de voerefficiëntie bij vleesvee op te volgen, zijn een aantal gegevens nodig: enerzijds de voederopname en anderzijds de groei.

Werken aan een betere groei begint met het meten van de groei.
Werken aan een betere groei begint met het meten van de groei. - Foto: Arvesta

Voor de opname van het voeder in kg drogestof per dier per dag moet men effectief wegen welke hoeveelheid voeder aan de dieren verstrekt wordt. Bij ruwvoeders en bijproducten heeft men het drogestofgehalte van deze voedermiddelen nodig. Veehouders kunnen daarvoor een ruwvoeranalyse van hun kuilen laten bepalen en met behulp van een rantsoenberekening de optimale verhouding in het rantsoen checken. Kunnen wegen hoeveel je voedert, is dus wel noodzakelijk. Voor veehouders die met een mengwagen voederen, zijn deze gegevens alvast eenvoudiger beschikbaar.

Om inzicht te hebben in de behaalde groei, kan men de eindwegingen bij het slachten gebruiken. Voor heel wat diergroepen is het echter belangrijk om ook tussentijdse wegingen uit te voeren met behulp van een bascule. Deze gegevens leveren technische cijfers op, zoals dagelijkse groei opfok, dagelijkse groei leven, karkasgroei en voederconversie. Een uitgebreide rantsoenberekening toont de technische en economische mogelijkheden van het rantsoen.

Vleesveeonderzoek Arvesta

Voor de bepaling van de voederconversie bij stieren hebben we de gegevens van meer dan 2000 Belgisch witblauw-stieren verzameld op het proefstation van Arvesta te Ath tussen 2012 en 2020. De stieren krijgen er een intensief droog rantsoen tijdens de groei- en afmestfase, aangevuld met stro. Er worden dagelijks individuele metingen van de voeropname geregistreerd. De dieren worden systematisch gewogen.

De gemiddelde voederconversie bij deze stieren tussen 9 en 19 maanden leeftijd bedraagt 5,96. Uit de data blijkt dat stieren een gunstige voederconversie hebben tot 550 à 600 kg levend gewicht. Daarna daalt de voederconversie door de afname van de voeropnamecapaciteit en een stijging van de onderhoudsbehoefte bij toename van het levend gewicht (figuren 1 en 2).

Figuur 1: Invloed van het levend gewicht bij stieren op de voeropnamecapaciteit en de voederconversie.
Figuur 1: Invloed van het levend gewicht bij stieren op de voeropnamecapaciteit en de voederconversie. - Bron: Arvesta

Figuur 2: Evolutie van de voederconversie (IC) in functie van het lichaamsgewicht.
Figuur 2: Evolutie van de voederconversie (IC) in functie van het lichaamsgewicht. - Bron: Arvesta

Dit heeft een belangrijke economische impact. Zo zien we dat de huidige kostprijs van 1 kg groei tijdens de afmestfase dubbel zo hoog ligt als de kostprijs van 1 kg groei tijdens de groeifase. Bedrijven die de stieren met een zwaar gewicht afleveren, boeten daarom iets meer in op het voersaldo omwille van de stijgende voederconversie gedurende de laatste maanden. Deze trend komt ook naar voor uit cijfers van ons tweede proefbedrijf, bij stieren gevoerd met een vochtig Total Mixed Ration (TMR) -rantsoen. De groei van de dieren wordt beïnvloed door de concentratie van het rantsoen. Hiervoor zijn de ‘voedereenheid vleesvee intensief’ (VEVI) per kg DS en een goede verhouding tussen kwalitatief ruwvoeder en krachtvoeder bepalend.

Zoogkoeien

Het saldo per zoogkoe is een economisch kengetal uit de vleesveeboekhouding. Een hoge ruwvoederkwaliteit is de basis voor een geconcentreerd rantsoen en zorgt voor extra vleesproductie en een beter rendement. Zo kunnen de bedrijven met een betere voederwaarde in de ruwvoeders tot 225 euro per dier besparen in de huidige voerkosten bij vaarzen tussen 8 en 24 maanden oud.

Andere parameters die de voerefficiëntie mee bepalen, zijn een vlotte toegang tot water en een gezonde penswerking door een evenwichtige voeropname en aandacht voor de verteringssnelheid.

Mogelijkheden in de eiwitvoorziening

Sojaschroot wordt als veevoedergrondstof ingezet omwille van het hoge eiwitgehalte. Het langere trans-port en de ontbossing van het Amazonewoud, stellen het gebruik in Europa maatschappelijk ter discussie. Is het mogelijk om goede resultaten te behalen zonder sojaschroot? Daarvoor is onderzoek uitgevoerd met gebruik van enkel Europese eiwitbronnen.

Innovatieve technieken, zoals hittebehandelde grondstoffen en slow release ureum, kunnen zorgen voor een efficiënte eiwitaanbreng in het rantsoen. Hierdoor is de vertering in de pens optimaal en kan er bovendien bespaard worden op de voerkosten. Op het proefstation te Ath worden sinds 2017 alle stieren op deze wijze gevoerd. In de resultaten is een zelfde evolutie in de voederconversie als in de karkasgroei ten opzichte van de voorafgaande periode met sojaschroot te zien.

Naast de eiwitbron zijn er ook mogelijkheden om de eiwitgehaltes van het rantsoen kritisch te bekijken. Uit een proef in samenwerking met het ILVO in 2019 op het proefbedrijf vleesvee van Arvesta te Fosses-la-Ville, werden bij stieren gedurende de groei- en afmestfase verschillende eiwitniveaus vergeleken. Zo heeft een hoger eiwitniveau van 16 tot 18% op drogestofbasis een positief effect op de groei tussen 300 en 500 kg levend gewicht. In de afmestfase werd geen extra groei behaald door deze hogere eiwitvoorziening. Men kan het eiwitniveau in de afmestfase verminderen, waardoor het eiwit beter benut wordt. Dit zorgt mede voor een lagere stikstofuitstoot.

Anne Vandelannoote, Arvesta

Lees ook in Vleesvee

Meer artikelen bekijken