Is een diervrije periode nuttig of noodzakelijk?
Het is voor erfbetreders niet altijd mogelijk om tussen de bezoeken aan veehouderijen (voldoende) tijd te laten. Een diervrije periode hanteren, is zeker nuttig, maar andere bioveiligheidsmaatregelen blijken belangrijker.

Een ‘diervrije periode’, ook bekend onder de diersoortspecifieke ‘varkensvrije periode’ of ‘pluimveevrije periode’, is een bioveiligheidsmaatregel waarbij een veehouder de toegang voor personeel en bezoekers beperkt voor een periode van 12-72 uur na hun contact met andere dieren van dezelfde soort. Deze diervrije periode geldt ook na hun contact met andere diersoorten die vatbaar zijn voor dezelfde ziektes als die op de boerderij worden gehouden.
Via deze maatregel zou de veehouder het risico op ziekte-insleep via mensen die mogelijk na contact met zieke dieren een ziektekiem dragen, kunnen tegenhouden. Met de moeilijkheden die deze maatregel met zich meebrengt, onder andere voor dierenartsen en andere professionelen die meerdere bedrijven bezoeken per dag, is de vraag of deze maatregel effectief bescherming biedt, en of deze nodig is.
Geschiedenis
In 1967 en 1968 ervoer het Verenigd Koninkrijk (VK) een mond- en klauwzeer (MKZ)-epidemie die leidde tot 2.364 uitbraken op 2.346 boerderijen door het hele land. Gekatalyseerd door deze uitbraak, voerden wetenschappers tal van onderzoeken uit om beter te begrijpen hoe het virus zich verspreidde, om zo de sector hier beter tegen te wapenen.
Twee jaar later ontdekten onderzoekers in een experimentele studie dat het MKZ-virus werd aangetroffen in de neus, keel en speeksel van 1 van de 8 mensen die in contact waren geweest met geïnfecteerde dieren, tot 28 uur na dat contact. In een daaropvolgende experimentele studie door dezelfde onderzoekers werd het virus overgedragen aan 4 stieren door mensen die in contact waren geweest met varkens die besmet waren met het MKZ-virus, waarna ze gedurende 2,5 minuut in de snuit van de stieren hoestten en niesten. Onder andere deze studies hebben geleid tot de introductie van een diervermijdingperiode of diervrije periode als een bioveiligheidsmaatregel.
Bioveiligheid en indirecte transmissie
In de dierlijke productie omvat bioveiligheid de verschillende maatregelen die worden genomen om het risico op de introductie en verspreiding van ziektekiemen te verminderen. Bioveiligheid kan worden onderverdeeld in externe en interne bioveiligheid. Daarbij verwijst externe bioveiligheid naar methoden die het risico op de introductie van een ziektekiem op een boerderij verminderen, terwijl interne bioveiligheid de maatregelen omvatten die de verspreiding van een pathogeen binnen een boerderij of kudde voorkomen.
Een diervrije periode valt zo dus onder externe bioveiligheid, en is gericht op het voorkomen van ziekte-introductie die indirect via bezoekers en personeel binnengebracht kan worden. Meestal, in het geval van indirecte overdracht via mensen naar dieren, functioneren mensen als mechanische overdrager, waarbij hun kleding, huid, laarzen, haar of materiaal besmet zijn met pathogenen. Daardoor vormen ze een bron van overdracht van ziektekiemen wanneer ze in contact komen met niet-besmette dieren. Aan de andere kant kunnen mensen ook fungeren als biologische overdrager wanneer ze zelf besmet zijn met een ziekte waar dieren ook vatbaar voor zijn, die via uitscheiding aan niet-besmette dieren kan worden overgedragen.
Discussie over diervrije periode
Ondanks de geschiedenis en toepassing van een diervrije periode, voornamelijk in de varkens- en pluimveesector, is er een voortdurende discussie over de effectiviteit en noodzaak van een diervrije periode als maatregel. De kritiek op de 2 initiële studies rond MKZ, is dat in de eerste studie – hoewel virus werd geïsoleerd bij 1 van de 8 blootgestelde personen – er niet werd gedetailleerd of het niveau van het gevonden virus overdraagbaar was. Andere onderzoekers hebben erop gewezen dat het contact tussen de blootgestelde onderzoekers en stieren in de vervolgstudie niet het normale omgaan met dieren weerspiegelde en dat buitengewone maatregelen werden genomen om de ziekte op de dieren over te dragen.
Er bestaat dus discussie over de vraag of de primaire studies waarop een diervrije periode is gebaseerd, effectief een sterke wetenschappelijke basis voor deze maatregel kunnen vormen. De discussie over een diervrije periode wordt verder aangewakkerd door de implicaties die een dergelijke periode van dierenvermijding heeft voor personeel en andere professionals zoals dierenartsen, zoötechnische adviseurs, voedingsdeskundigen en vangploegen, die door deze maatregel niet in staat zijn om meerdere boerderijbezoeken per dag uit te voeren.
Wat zegt de huidige wetenschap hierover?
Het wetenschappelijk onderzoek rond een diervrije periode is redelijk beperkt. Bestaand onderzoek is voornamelijk gericht op varkens, hoewel er in één studie ook schapen waren opgenomen.
Weinig informatie over pluimvee en rundvee
Voor pluimvee en herkauwers is de beschikbare literatuur beperkt, en er werden geen experimentele studies gevonden naar de effectiviteit van een diervrije periode of andere bioveiligheidsmaatregelen op indirecte pathogeenoverdracht via mensen, met uitzondering van één studie waarin schapen waren inbegrepen. Daardoor is er geen wetenschappelijke basis voor een ‘pluimveevrije periode’ en kunnen er geen grote conclusies worden getrokken over het wel of niet bestaan van een toegevoegd voordeel van een diervrije periode tegenover andere maatregelen.
In de praktijk
De belangrijke vraag voor veehouders die hun dieren wil beschermen tegen inkomende ziektes, is hoe dit zich vertaalt in de praktijk. Op basis van de resultaten van deze studies lijkt het belangrijkste voordeel van een diervrije periode ten opzichte van andere bioveiligheidsmaatregelen het ontmoedigen van onnodige bezoekers.
Een diervrije periode kan echter een vals gevoel van veiligheid creëren, omdat het, naast het feit dat het moeilijk tot niet te verifiëren is dat bezoekers en personeel het effectief naleven, het geen garantie biedt dat mensen daadwerkelijk hun kleding hebben gewisseld, gedoucht en hun materiaal hebben gedesinfecteerd binnen deze periode. Ook zijn ziektekiemen in enkele studies teruggevonden op materiaal dat in contact is gekomen met zieke dieren, na 24 uur, wat door een diervrije periode van 12-24 uur dus niet gehinderd wordt.
Andere bioveiligheidsmaatregelen zijn belangrijker
De nadruk zou dus eerder gelegd moeten worden op bioveiligheidsmaatregelen zoals handhygiëne in combinatie met bedrijfsspecifieke kledij en schoeisel. Indien de infrastructuur aanwezig is, of in periodes van een verhoogd risico, bijvoorbeeld tijdens een ziekte-uitbraak, kan men er ook voor opteren om bezoekers en werknemers verplicht te laten douchen voordat zij in contact komen met dieren.
Het beperken van toegang van bedrijfsvreemden tot dat wat essentieel is, zorgt ook voor een risicovermindering.
Ook is het belangrijk dat materiaal dat in contact is gekomen met andere dieren buiten het bedrijf gereinigd en ontsmet wordt. Ongeacht welke maatregelen worden genomen, is het belangrijk dat ze consequent worden toegepast en dat iedereen ze naleeft.