Omdat we in de komende weken wat dieper willen ingaan op het belang van snoeien en de verschillende snoeiwijzen, geven we deze week alvast een overzicht van een aantal belangrijke begrippen uit het jargon van de snoeier.
Adventiefknoppen of slapende ogen zijn knoppen die zich op onverwachte plaatsen ontwikkelen, dus niet in een bladoksel zoals andere knoppen, meestal als reactie op een (snoei)wond. Uit dergelijke knoppen groeien sterke scheuten, vaak in dichte groepen rond de wonde, de zogenaamde waterloten. Zo ontstaan bij knotbomen de nieuwe takken uit adventiefknoppen.
Bloeden
Callusweefsel:
Dunnen of uitdunnen is het verwijderen van een deel van de scheuten, takjes, bloemen of vruchtknoppen om de groeikracht en de kwaliteit van de resterende plantendelen te verbeteren. Bij het uitdunnen van een oude boomkruin worden een aantal takken weggenomen om meer licht en lucht in de kruin te krijgen en een gezonde groei te verzekeren.
Eindknop:
Fysiologisch evenwicht:
Gesteltakken:
Haltsnede:
Insnoeien: het diep terugsnoeien (vaak tot net boven de grond) van struiken om de groei van krachtige scheuten te stimuleren. Oude hagen en struiken van vele soorten kunnen door diep insnoeien verjongd worden.
Knotten is een traditionele snoeivorm waarbij men de takken van een boom regelmatig terugsnoeit tot de bovenkant van de stam om zo stokken of stookhout te verkrijgen. Bij sierbomen wordt soms geknot om jonge scheuten te verkrijgen en zo de bloei te bevorderen of omwille van de mooie kleur van de jonge twijgen of de jonge bladeren.
Meniezwammetje
Opkronen:
Ringen van de schors wordt door ervaren tuiniers wel eens toegepast om te sterk groeiende (fruit)bomen te remmen en de vruchtzetting te bevorderen. Er mag nooit een hele, gesloten ring weggesneden worden om te voorkomen dat de boom zou afsterven.
Spoor
Toppen
Uitbuigen is een leitechniek bij fruitbomen
Vruchtdunning houdt in dat men een deel van de jonge vruchten wegneemt, nadat de natuurlijke vruchtrui heeft plaatsgevonden, om de groei en de kwaliteit van de resterende vruchten te bevorderen. Een goede stelregel is om 7 tot 8 vruchten aan te houden per lopende meter twijglengte. Daartoe worden in eerste instantie misvormde, beschadigde of te kleine vruchten verwijderd.
Wildopslag
Zomersnoei zal in tegenstelling tot wintersnoei, die de groei stimuleert, eerder een remmende werking hebben op de groei van de plant. Als gevolg van de zomersnoei verdwijnt een deel van de bladmassa, zullen er minder reservestoffen worden opgeslagen en zal het uitbotten in het voorjaar minder krachtig zijn. Voor bepaalde toepassingen (leibomen, hagen en ook steeds meer voor sierbomen) wordt zomersnoei steeds meer toegepast.