Startpagina Tuin

Snoeien van A tot Z

Traditioneel gebeurt het meeste snoeiwerk nog steeds in de winter als de bomen kaal zijn en we een goed overzicht hebben op de structuur van de kroon van een plant. Zo worden bomen het best gesnoeid tijdens vorstvrije periodes in de winter. Zomerbloeiende sierstruiken worden beter vroeg in het voorjaar gesnoeid, op het ogenblik dat geen al te strenge vorst meer te verwachten valt. Andere planten worden dan weer beter na de bloei of in de zomer gesnoeid.

Leestijd : 5 min

Omdat we in de komende weken wat dieper willen ingaan op het belang van snoeien en de verschillende snoeiwijzen, geven we deze week alvast een overzicht van een aantal belangrijke begrippen uit het jargon van de snoeier.

Adventiefknoppen of slapende ogen zijn knoppen die zich op onverwachte plaatsen ontwikkelen, dus niet in een bladoksel zoals andere knoppen, meestal als reactie op een (snoei)wond. Uit dergelijke knoppen groeien sterke scheuten, vaak in dichte groepen rond de wonde, de zogenaamde waterloten. Zo ontstaan bij knotbomen de nieuwe takken uit adventiefknoppen.

Bloeden is het lekken van sap via een snoeiwond of een andere beschadiging bij bomen die hiervoor gevoelig zijn. Deze bomen, ook wel ABC-bomen genoemd (Acer, Betula, Carpinus, maar ook druif en Juglans (noot)), mogen niet gesnoeid worden van januari tot mei.

Callusweefsel: een kurkachtig, beschermend weefsel dat zich bij houtige planten vormt om wonden, vanaf de rand.

Dunnen of uitdunnen is het verwijderen van een deel van de scheuten, takjes, bloemen of vruchtknoppen om de groeikracht en de kwaliteit van de resterende plantendelen te verbeteren. Bij het uitdunnen van een oude boomkruin worden een aantal takken weggenomen om meer licht en lucht in de kruin te krijgen en een gezonde groei te verzekeren.

Eindknop: de knop op het einde van een scheut, van waaruit de verlengenis groeit. De eindknop van een scheut is sterker dan de zijknoppen, waardoor de groei van de zijknoppen wordt geremd. Dit noemt men dominantie van de top. Als de eindknop wordt verwijderd, is de dominantie doorbroken en vormt een van de lagere zijknoppen een nieuwe topscheut.

Fysiologisch evenwicht: door een vakkundige snoei streven fruitkwekers naar een evenwicht tussen groei en oogstopbrengst. Een boom die te sterk groeit, levert weinig vruchten op en kan door wortelsnoei (afsteken van een aantal wortels op een bepaalde afstand van de stam), door vakkundig inzagen van de stam, of door zomersnoei en dunnen, weer in evenwicht gebracht worden. Een boom die te veel vruchten draagt, kan door sterke wintersnoei weer in evenwicht gebracht worden.

Gesteltakken: naast de hoofdtak (meestal de verlengenis van de stam), heeft een (fruit)boom een aantal gesteltakken die samen het permanente frame van de boom vormen. Ideaal is wanneer deze gesteltakken in een hoek van 45° tot 60° afbuigen van de hoofdtak. Is de hoek groter, dan zal er weinig nieuw (vrucht)hout gevormd worden. Is de hoek kleiner, dan zal de boom sterk groeien maar weinig vruchten voortbrengen.

Haltsnede: wordt wel eens toegepast bij de vormsnoei van jonge bomen. Door het verwijderen van een klein driehoekje of half maantje met een scherp mes net onder een (slapende) knop, wordt de ontwikkeling ervan sterk afgeremd. Omgekeerd wordt de ontwikkeling gestimuleerd door dezelfde ingreep net boven de knop uit te voeren.

Insnoeien: het diep terugsnoeien (vaak tot net boven de grond) van struiken om de groei van krachtige scheuten te stimuleren. Oude hagen en struiken van vele soorten kunnen door diep insnoeien verjongd worden.

Knotten is een traditionele snoeivorm waarbij men de takken van een boom regelmatig terugsnoeit tot de bovenkant van de stam om zo stokken of stookhout te verkrijgen. Bij sierbomen wordt soms geknot om jonge scheuten te verkrijgen en zo de bloei te bevorderen of omwille van de mooie kleur van de jonge twijgen of de jonge bladeren.

Meniezwammetje (Nectria cinnabarina) is een schimmel die zich ontwikkelt op afstervende schors en gekenmerkt wordt door de dode schors die bezaaid is met oranjeroze spikkeltjes. Gevoelige soorten worden beter niet in de herfst gesnoeid als er nog veel suikers in het bastweefsel zitten. Besmetting gebeurt voornamelijk in het najaar, als de schimmelsporen zich vormen, bij vochtige omstandigheden.

Opkronen: het wegsnoeien van de onderste takken bij jonge bomen om de lengte van de kale stam te vergroten en dus de hoogte van het begin van de kroon te bepalen. Bij hoogstambomen is dit meestal tussen 1,80 en 2,20 m. Bij bol- en treurbomen wordt de stamlengte bepaald door de hoogte van de entplaats.

Ringen van de schors wordt door ervaren tuiniers wel eens toegepast om te sterk groeiende (fruit)bomen te remmen en de vruchtzetting te bevorderen. Er mag nooit een hele, gesloten ring weggesneden worden om te voorkomen dat de boom zou afsterven.

Spoor is een korte, vertakkende, bloeiende zijscheut. Bij fruitbomen ontstaan door gerichte groei vaak grotere groepen sporen (sporenstelsels).

Toppen is een snoeitechniek dat vaak gebruikt wordt bij eenjarigen en kruidachtigen. Hierbij worden de toppen van de scheuten verwijderd, meestal met duim en wijsvinger, om groei en bloei of de productie van vruchten, zijscheuten of bloemknoppen te beïnvloeden of om een plant in model te brengen.

Uitbuigen is een leitechniek bij fruitbomen waarbij takken in een meer horizontale positie worden gebracht om de bloei en de opbrengst te verhogen. Dit kan door de betreffende takken met een touwtje te verbinden met lager geplaatste gesteltakken of door gewichtjes aan de takken te hangen.

Vruchtdunning houdt in dat men een deel van de jonge vruchten wegneemt, nadat de natuurlijke vruchtrui heeft plaatsgevonden, om de groei en de kwaliteit van de resterende vruchten te bevorderen. Een goede stelregel is om 7 tot 8 vruchten aan te houden per lopende meter twijglengte. Daartoe worden in eerste instantie misvormde, beschadigde of te kleine vruchten verwijderd.

Wildopslag zijn scheuten die ontstaan onder de entplaats van een veredelde plant en dus op de onderstam groeien (soms ook op de wortels van de onderstam). Omdat deze scheuten meestal zeer groeikrachtig zijn, hebben ze de neiging de veredelde soort te gaan overwoekeren en worden ze zo dicht mogelijk tegen de stam of wortels weggesnoeid.

Zomersnoei zal in tegenstelling tot wintersnoei, die de groei stimuleert, eerder een remmende werking hebben op de groei van de plant. Als gevolg van de zomersnoei verdwijnt een deel van de bladmassa, zullen er minder reservestoffen worden opgeslagen en zal het uitbotten in het voorjaar minder krachtig zijn. Voor bepaalde toepassingen (leibomen, hagen en ook steeds meer voor sierbomen) wordt zomersnoei steeds meer toegepast.

GB

Lees ook in Tuin

Het nieuwe moestuinseizoen staat voor de deur

Tuin Door de zachte temperaturen belooft het in 2024 een vroeg seizoen te worden. De enthousiaste moestuinier voelt zich in deze periode zoals een kind in de weken voor Sinterklaas: voorzichtig bladerend door de catalogi van zaadhuizen en tuincentra op zoek naar nieuwigheden en curiosa, hier en daar aankruisend welk ras of soort men in het komende seizoen wel eens wil uit proberen.
Meer artikelen bekijken