Startpagina Akkerbouw

Een online beslisboom voor groenbedekkers: de juiste keuze

Vanggewassen, er valt veel over te vertellen. We hadden het al over de wettelijke bepalingen en de voordelen. In dit artikel helpen we je om een groenbedekker te kiezen. Want met de juiste groenbedekker, kun je je bodem een stevige duw in de rug geven, bijvoorbeeld op het vlak van structuurverbetering, vermindering van ziekten en plagen en de aanvoer van organische stof. Hoe kies je voor de groenbedekker waar jouw grond het meeste baat bij heeft?

Leestijd : 4 min

D e nieuwe online tool ‘Beslisboom groenbedekkers’ die werd opgemaakt in het kader van het project Leve(n)de bodem, helpt je op weg. Bekijk de tool op deze website:

http://levendebodem.eu/Nieuwe- technieken/Handige-tools . In de zeer gebruiksvriendelijke tool, geef je eerst aan tot op welke datum je de groenbedekker wil of kan zaaien. Dat hangt uiteraard af van de oogst van de hoofdteelt en de inzaaidatum van het volggewas. De vuistregel is dat je voor september zowat elke groenbedekker kunt zaaien. Begin september kunnen Japanse haver en gele mosterd nog, maar na 15 september zijn alleen nog gras en snijrogge aangewezen.

Als je op je perceel te maken hebt met bodemziekten of plagen, kun je dat aanvinken. Als je dat doet, verschijnt een module met daarin de meest voorkomende bodemziekten en plagen. Die informatie blijft continu zichtbaar en kun je in het achterhoofd houden bij de uiteindelijke keuze van de groenbedekker.

De aanwezigheid van ziekten en plagen is gerelateerd aan je teeltrotatie. In een rotatie met bijvoorbeeld suikerbieten is het opletten voor de aanwezigheid van bruinwortelrot (Rhizoctonia). Gele mosterd en bladrammenas hebben hiertegen een sanitaire werking. Ook rogge en haver werken positief tegen de ziekte. Enkele resistente rassen van gele mosterd en bladrammenas zorgen er ook voor dat het bietencysteaaltje zich niet kan vermeerderen.

Op basis van teelttechnische criteria

Na het ingeven van de uiterste zaaidatum, worden de groenbedekkers die in de aangegeven periode niet gezaaid kunnen worden, automatisch uitgefilterd. Uit de overblijvende groenbedekkers selecteer je de soorten die voor jou het meest aangewezen zijn. Die selectie kun je maken op basis van het belang van vorstgevoeligheid, de bewortelingsdiepte, of de groenbedekker oogstbaar moet zijn als ruwvoer, het potentieel voor N-opname en N-vrijgave en de aanvoer van organische koolstof. Afhankelijk van je keuzes, worden de meest interessante groenbedekkers verder uitgefilterd. Bij elke groenbedekker wordt de aangewezen zaaizaadhoeveelheid en een indicatieve kostprijs per hectare vermeld.

Een belangrijk criterium is de vorstgevoeligheid van de groenbedekker. Die is gerelateerd aan de bodembewerking en de inzaaidatum van het volggewas. Bij (winter)ploegen kun je kiezen voor niet of minder vorstgevoelige soorten. In niet-kerende systemen ligt dat anders. Tenzij je werkt met een schijveneg of glyfosaat, is het vaak niet aangewezen te kiezen voor te wintervaste grasachtige groenbedekkers. In niet-kerende systemen speelt ook de datum van de inzaai van het volggewas een rol. Als het volggewas vroeg in het voorjaar ingezaaid wordt, bijvoorbeeld suikerbieten, opteer je het best voor bladrijke groenbedekkers.

Groenbedekkers van dat type zijn vaker vorstgevoelig. Grassen daarentegen vormen een dichte mat op de bodem, waardoor die trager opdroogt in het voorjaar. Dat kan het zaaitijdstip verlaten. Als daarentegen het volggewas later in het voorjaar ingezaaid wordt, bijvoorbeeld maïs, kun je wel kiezen voor grassen op voorwaarde dat je ze kan vernietigen. Nadeel is wel dat, in een droog jaar, de grassen heel wat water onttrekken aan de bodem.

De bewortelingsdiepte van een groenbedekker is belangrijk voor de structuur van de bodem. De meeste bladrijke groenbedekkers hebben een penwortel en wortelen diep. De grasachtigen beschikken daarentegen over fijndradige oppervlakkige wortels. Vlinderbloemigen hebben vaak dunne maar soms toch diep-reikende wortels. Zeker in niet-kerende systemen zorgt een goede doorworteling van de bodem voor het behoud van een goede structuur. De geschiktheid als ruwvoer kan belangrijk zijn als je een gemengd bedrijf met vee hebt.

Het potentieel voor N-opname heeft een invloed op het N-residu. In de beslisboom werd uitgegaan van een goede ontwikkeling van de groenbedekker om dit potentieel te bepalen. Een groenbedekker die veel N opneemt, kan ook veel N terug afgeven. Een vuistregel is dat bladrijke groenbedekkers en vlinderbloemigen veel N opnemen, snel afbreken en de opgeslagen N snel vrijgeven. Grassen nemen ook veel N op maar doen dit in een trager tempo, en breken ook trager af waardoor de opgenomen N trager vrijkomt.

Tot slot is de aanvoer van organische koolstof een van de belangrijkste redenen om een groenbedekker in te zaaien. Vooral de wortels van groenbedekkers dragen bij tot de aanvoer van organische koolstof. Hoe meer wortels, hoe meer aanvoer van organische koolstof. Die aanvoer zorgt voor een verhoging van het koolstofgehalte van de bodem, wat op zijn beurt positief is voor heel wat bodemeigenschappen. Ook het bodemleven wordt hierdoor gestimuleerd.

Keuze genoeg in groenbedekkers

Na het doorlopen van de tool kom je uit bij de meest geschikte groenbedekker(s) voor je perceel. Je kunt ook beslissen mengsels te maken van een aantal van die groenbedekkers. Landbouwers die niet-kerend werken maken bijvoorbeeld vaak een mengsel van een diepwortelende bladrijke groenbedekker met een oppervlakkig wortelende grasachtige groenbedekker om de bodemstructuur te onderhouden. Op de website van het Departement Landbouw en Visserij kun je bovendien nagaan welke mengsels in aanmerking komen voor EAG. Vanggewassen die je inzaait in het kader van MAP 6 mogen geen vlinderbloemigen zijn, ook niet in een mengsel. De enige uitzondering hierop is het mengsel gras-klaver. Opties genoeg, dus aarzel niet om de tool uit te testen. Als je vragen of opmerkingen hebt, kun je terecht bij een van de kennispendelaars van het project. De kennispendelaars kan je raadplegen via deze website: http://levendebodem.eu/BodemIDee.

Sander Smets (PIBO-Campus),

in samenwerking met Mieke

Vandermersch (provincie Vlaams-Brabant), Franky Coopman (Inagro), Sebastien Janssens (VLM)

en Joost Salomez (Vlaamse overheid – Departement Omgeving)

Lees ook in Akkerbouw

Correct rekenen met dierlijke mest

Maïs Op heel wat percelen in Vlaanderen wordt een groot deel van de bemesting ingevuld met dierlijke mest. Gebruik van dierlijke mest vraagt een beredeneerde aanpak. Hoe kies ik de juiste mestsoort? Hoeveel dien ik wanneer toe? Op welke manier? De variabele samenstelling van dierlijke mest en inschatten hoeveel of wanneer de aanwezige nutriënten vrijkomen, zijn belangrijke aandachtspunten.
Meer artikelen bekijken