Startpagina Actueel

Interview met Dirk Lips: Wie lust binnenkort ons Belgisch rundvlees nog?

De Belgische veehouders zitten al enige tijd met de handen in het haar, want nergens in Europa daalt de vleesconsumptie zo snel als bij ons. Niet alleen onze moeilijk te exporteren witblauwe ras deelt in de klappen, ook de toenemende kritiek op de vleesindustrie en onze individuele kijk op dieren baart de sector zorgen. Dirk Lips, voorzitter van de Vlaamse Raad voor Dierenwelzijn, pleit daarom voor een meer milieubewuste en diervriendelijke aanpak in de veehouderij.

Leestijd : 7 min

Terwijl we in 2014 nog 19,9 kg vlees aten, meldt het Vlaams Centrum voor Agro- en Visserijmarketing (VLAM) dat de consumptie van vers vlees in 2018 daalde naar 17,2 kg. Dirk Lips draait al jaren mee in de wereld van landbouw en dierenwelzijn. Zo was hij in het verleden voorzitter van het Vlaams Informatiecentrum voor Land- en Tuinbouw (VILT). Vandaag vervult Lips die functie bij de vzw Boeren op een Kruispunt en de Vlaamse Raad voor Dierenwelzijn. Nochtans genoot deze sympathieke boerenzoon een opleiding als theoloog en ethicus.

Het was de dioxinecrisis van 1999 die ervoor zorgde dat Lips in de landbouw- en dierenwereld terechtkwam. “Ik was aan de KU Leuven volop bezig met een doctoraat over het christendom, toen professor Johan De Tavernier me voorstelde om van koers te veranderen. Naar aanleiding van het voedselschandaal stelde hij voor om onderzoek te doen naar het welzijn van intensief gehouden landbouwdieren.”

Uw werk leidde tot het doctoraat ‘Op zoek naar een meer diervriendelijke veehouderij in de 21ste eeuw’. Hoe ver staan we vandaag met de diervriendelijkheid in de veesector?

Wat welzijn betreft heb je een steeds verdergaande intensivering van de dierlijke productie. Dan loop je het risico op instrumentaliserend omgaan met dieren, waarbij men dieren beschouwt als dingen die eiwitten produceren en dus niet als levende wezens met een eigen behoeftepatroon en verlangens. Toch merk ik dat er de laatste 10 à 15 jaar veel meer aandacht is voor dierenwelzijn. Maatschappelijk ligt het moeilijk om dit te zeggen, omdat de sector vandaag op verschillende vlakken onder druk staat. Maar in bijna alle takken van de intensieve veehouderij zijn verbeteringen op til.

U deed ook onderzoek naar het welzijn van ons Belgisch witblauw ras. De manier waarop we deze runderen kweken geeft stof tot discussie. Vindt u dat onze doorgedreven fokprogramma’s de biologische grenzen van deze dieren overschreden hebben?

Het witblauwe ras heeft de afgelopen decennia heel wat veranderingen ondergaan. Het ras ontstond aan het begin van de negentiende eeuw, toen Engelse runderen ons land binnenkwamen. Dit resulteerde in een kruising met de kleurslag zwart-rouen, die we vandaag de witblauwe noemen. Er zijn 2 varianten. Het dubbeldoelras, dat zowel voor melk- als vleesproductie zorgt, wordt zeldzamer. Sinds jaren selecteert men voornamelijk runderen van het enkeldoelras, waarmee men uitsluitend dubbelgespierd vlees kweekt. Doordat het witblauwe ras zo gespierd is, verlopen natuurlijke bevallingen inderdaad moeizaam. In de meeste gevallen komen de kalveren via keizersnede ter wereld. Als je selectiedoelen stelt, waarbij de bespiering van de dieren belangrijk is, dan werk je onnatuurlijke bevallingen in de hand. Daarom pleit ik als ethicus voor de verdere ontwikkeling van het ras, waarbij het voor de moederdieren opnieuw mogelijk wordt om op een natuurlijke wijze te kalven. Ik heb onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van de natuurlijke bevalling bij dit ras. Het is zeker mogelijk, maar voorlopig is het managementsysteem in ons huidig veehouderijsysteem er niet op afgestemd. Opvolgen van natuurlijk kalvende dieren vraagt een ander management dan het opvolgen van dieren die met een keizersnede worden verlost.

Belgen eten steeds minder vlees, wat het vermarkten van het witblauwe vlees bemoeilijkt. Buitenlanders vallen niet meteen voor de smaak van dit vetarme product, zodat exporteren een uitdaging is. Waar liggen de mogelijkheden?

De consumptie van rundvlees daalt, dat is een feit. Dat de witblauwe niet in de smaak valt in het buitenland klopt ook, hoewel ik het overdreven vind om te stellen dat de vleessmaak niet voldoet. Vietnam en China tonen interesse voor het witblauwe vlees, omwille van het hoge slachtrendement. Het is een vleesras dat weinig slachtafval met zich meebrengt. Ook de malsheid en de makkelijke bereiding van het rundvlees zijn troeven. Zo’n stuk vlees bakken vraagt minder tijd en energie dan een taaie kluif die je uren moet laten koken. Toch is het zo dat we vandaag niet veel witblauw vlees exporteren. Ik heb me altijd afgevraagd of het niet beter kan als we er meer inspanningen voor doen.

Nochtans wordt de witblauwe geprezen als het gezondste en meest duurzame vleesras. Zijn ecologische voetafdruk is opmerkelijk kleiner dan die van de Braziliaanse en Ierse runderen, de voornaamste concurrenten. Toch heeft de witblauwe bijzonder veel krachtvoer nodig om op korte tijd zoveel mogelijk te groeien. De hoeveelheid soja die deze dieren verorberen, lijkt minder ecologisch verantwoord.

Het klopt dat het witblauw ras meer krachtvoer nodig heeft in vergelijking met andere runderrassen. Dat we in deze voeding soja gebruiken heeft uiteraard niets te maken met het ras, maar wel met het intensieve karakter van onze veesector. Als we op milieuvlak kijken naar de veehouderij, dan kunnen we 3 manieren van werken onderscheiden. Je hebt de veehouderij waarbij men dieren houdt omdat er op technisch vlak geen andere manier van humane voedselvoorziening mogelijk is. Op wereldniveau is overigens zo’n 60 % van het landbouwareaal niet geschikt voor de productie van plantaardig voedsel. In gebieden als Nieuw-Zeeland en Australië kan je alleen door afgrazing van de plaatselijke vegetatie tot humane voedselproductie komen. Vanuit milieustandpunt is er dan ook niets mis met deze vorm van veehouderij. Het tweede aspect is de recyclage van de nevenstromen van de menselijke consumptie. Hierbij produceren we plantaardige voeding die rechtstreeks door de mens geconsumeerd wordt. Wanneer we de nevenstromen van deze productie efficiënt kunnen recycleren tot betere dierenvoeding, door granen, eiwitten en soja toe te voegen, dan is ook deze manier van werken milieutechnisch te verantwoorden. Een derde mogelijkheid: we geven plantaardige producten rechtstreeks aan de dieren. Dit stuk van de dierlijke productie is niet te verantwoorden. Het telen van plantaardige voeding in functie van dierlijke productie is bovendien zeer verlieslatend. Nochtans maakt deze manier van werken deel uit van onze hedendaagse vleesproductie. De consument eet steeds minder vlees en dat is voor sommigen een goede zaak. Maar hij eet ook steeds minder vers vlees. Vooral grootkeukens en instellingen die maaltijden bereiden, gebruiken buitenlands vlees. Als stoofvlees van het Iers rund goedkoper is en je moet een kantine met 2.000 man te eten geven, dan is de keuze snel gemaakt. In bereide producten speelt de prijs een nog grotere rol. Mensen stellen zich ook geen vragen bij de herkomst van dit vlees.

Ook in de media moet de veehouderij de laatste jaren serieuze klappen incasseren. Denk maar aan het vleesschandaal bij Veviba, de acties die dierenrechtenorganisaties ondernemen en de beelden die ze verspreiden. Hoe schadelijk zijn al deze zaken voor de vleessector?

Wat de beelden die dierenrechtenorganisaties verspreiden betreft, ga ik niet beweren dat ze niet kloppen. Zulke zaken gebeuren. Wel is het belangrijk om te benadrukken het hier over een zeer klein percentage in de sector gaat. Uiteraard hebben zulke beelden een negatieve invloed. Onze vleessector staat al jaren zwaar onder druk, ook door het steeds slechter wordend imago van rood vlees. Toch mogen we niet vergeten dat de veehouderij noodzakelijk is om onze voedselvoorziening te garanderen. Maar wat het welzijn van de dieren betreft, kan het inderdaad nog beter.

Ik ben ervan overtuigd dat de overgrote meerderheid van de veehouders zorgzaam met hun dieren omgaan. Als ze het niet doen, dan hebben ze een probleem. De marges zijn immers zo klein, dat ze zich geen fouten kunnen permitteren.

Het Belgisch witblauwe ras is vermaard in eigen land, maar nog altijd moeilijk exporteerbaar.
Het Belgisch witblauwe ras is vermaard in eigen land, maar nog altijd moeilijk exporteerbaar. - Foto: LBL

Creëren we te veel empathie voor landbouwhuisdieren?

Empathie is noodzakelijk om jezelf zorgen te kunnen maken over het welzijn van iemand anders. Als die andere een mens is, dan heb je een referentiekader om te weten wat je moet doen. Bij dieren van een andere soort hebben we ook empathie nodig, maar vooral ook meer kennis. Honden met jasjes aan zijn een voorbeeld van heel veel empathie. Maar tegelijkertijd geven ze blijk van een te beperkte kennis van het thermoregulatiesysteem van de hond. Vooral met gezelschapsdieren hebben we een hechte emotionele band, maar de noodzakelijke kennis ontbreekt vaak. In de veehouderij geldt veelal het omgekeerde. Landbouwers beschikken over een uitstekende kennis van de dieren, maar beschikken niet over de mogelijkheid noch de wenselijkheid om een emotionele band met hun dieren op te bouwen. Een pluimveehouder met 50.000 vleeskippen kan onmogelijk een individuele band met elk kuiken hebben. Zijn voornaamste taak is om het systeem te beheren, om ervoor te zorgen dat ze allemaal in het juiste klimaat leven en dat ze voldoende voedsel en water krijgen. Ik denk niet dat dieren ons nodig hebben om gelukkig te zijn. Vaak hebben ze aan hun soortgenoten voldoende. In de veeteelt is men constant op zoek naar methoden om de dieren een comfortabeler leven te geven, hoewel dit bij het grote publiek niet meteen zo overkomt. Maar je kunt je ook vragen stellen bij sommige mensen die een hond hebben. Zo’n viervoeter zit vaak urenlang alleen, terwijl hij zich dood verveelt. Hoewel hij met veel emotionaliteit benaderd wordt, zijn dit ook niet de meest ideale leefomstandigheden voor de hond. Het is niet omdat landbouwers met minder emotie naar hun dieren kijken, dat ze er daarom niet goed voor zorgen. Wanneer je met veel empathie en emotie naar dieren kijkt, doe je trouwens niet perse het juiste voor hen.

Schaalvergroting zorgt ervoor dat boeren van hun dieren vervreemden. Sommigen beweren zelfs dat deze manier van werken nog meer dierenleed in de hand werkt.

Schaalvergroting betekent niet noodzakelijk dat de kans op dierenleed toeneemt. Toch kan de populatiegrootte risico’s met zich meebrengen. Dieren kunnen individuele soortgenoten herkennen en op die manier met elkaar omgaan. Wanneer de groepen zo groot worden dat ze dit niet meer kunnen, loeren er mogelijk problemen om de hoek. Toch kan een veehouder in een goed beheerd systeem de verantwoordelijkheid voor veel dieren op zich nemen, zonder dat hij daarom moet inboeten wat betreft het welzijn. Net als bij gezelschapsdieren treedt bij landbouwdieren een zekere vorm van verveling op. Sommige dieren besteden in een natuurlijk klimaat 10 uur per dag aan voedselverzameling. In gevangenschap krijgen ze hun eten geserveerd en duurt het hooguit een half uur om het te verorberen. Wat moeten ze gedurende die 9,5 resterende uren doen. Daarom is het belangrijk dat landbouwers weten wat de behoeften zijn van de dieren die ze houden en daarin voorzien. Omgevingsverrijking is hierin een belangrijke factor.

Annick Hus

Lees ook in Actueel

Meer artikelen bekijken