Startpagina Veeteelt

Witblauw ras: goede vruchtbaarheid begint met economie

In het voorjaar organiseerde de regionale vereniging van fokkers en houders van rundvee van de streek rond Ath haar algemene vergadering. Anne-Sophie Rao en Léonard Théron, beiden dierenarts, hadden het tijdens deze vergadering over de essentiële rol van een goede vruchtbaarheid bij het Witblauw ras en over het belang van een goed beheer ervan.

Leestijd : 10 min

In de veehouderij is het meer dan ooit nodig om nieuwe sleutels van economisch beheer te vinden. Het zal er in de komende jaren niet meer op aankomen om zoveel mogelijk te produceren op de hoeve, maar wel om te weten hoeveel die productie oplevert voor de veehouder. Want, welk soort landbouw men ook toepast, steeds zal het over rendabele bedrijven moeten gaan. Vandaar de noodzaak om een zeer rendabele visie voor het bedrijf te ontwikkelen, hoe moeilijk dat ook kan zijn.

Léonard Théron en Anne-Sophie Rao, de sprekers tijdens de algemene vergadering, legden daarbij vooral de klemtoon op een economische vruchtbaarheid die gebonden is aan het bedrijfsbeheer. Het doel? Een zo minimaal mogelijk aantal dieren te houden met behoud van een maximale productie.

Vruchtbaarheidsproblemen

Tussenkalftijd, ophouden van de nageboorte, voeding, klauwproblemen, bronstsignalen, ouderdom bij de eerste kalving... De economie van de vruchbaarheid raakt aan een zeer groot aantal aspecten in de levensloop van het dier.

Volgens Anne-Sophie Rao kan men de problematiek van de vruchtbaarheid slechts analyseren op basis van objectieve gegevens. Deze gegevens zijn belangrijk, maar beheer ervan kan soms moeilijkheden opleveren. Het is dus nodig om te weten waar ze te vinden zijn, want het zijn deze objectieve gegevens die de indrukken van de veehouder kunnen bevestigen of juist tegenspreken.

“De ouderdom bij eerste kalving en de tussenkalftijd laten toe om te weten welk dier problemen stelt”, zo legt de dierenarts uit. En om te weten waar een bedrijf zich bevindt ten opzichte van andere bedrijven geeft ze de situatie voor deze parameters weer voor alle Waalse veebedrijven.

“Bij de top 25 % van de Waalse melkveebedrijven bedraagt de ouderdom bij eerste kalving 26 maanden, terwijl de tussenkalftijd op deze bedrijven 390 dagen bedraagt. Bij het Witblauw ras (zie figuur 1) ligt de ouderdom bij eerste kalving op 28 maanden (de beste situeren zich eveneens op 26 maanden), terwijl de tussenkalftijd er 397 dagen (met 380 dagen voor de beste) bedraagt.”

vruchtbaarheid

Voor de spreekster wordt de vruchtbaarheid vaak gezien als een eerste indicator op het niveau van het bedrijf. “Het is de eerste parameter die naar beneden gaat wanneer zich negatieve evenementen voordoen op het bedrijf. Die negatieve elementen zullen niet steeds onmiddellijk ontdekt worden, maar ze zullen wel tot gevolg hebben dat de vruchtbaarheid minder goed wordt.”

Daarenboven is het zo dat hoe lager de tussenkalftijd op het bedrijf, hoe positiever het effect zal zijn in de geldbeugel van de veehouder.

Met betrekking tot de economie van de opfok van vaarzen (melkvee in dit geval) is het zo dat een vaars die voor de eerste maal kalft op 24 maanden rendabel wordt na 2,3 lactaties. Een eerste kalving op 28 maanden schuift deze rendabiliteitsdrempel achteruit tot na de derde lactatie (zie figuur 2). “Deze achterstand brengt een bijkomende kost mee van minimaal 1.000 euro. Een vroege kalving brengt een vroege rendabiliteit met zich mee.”

Economische

Het belang van gegevens

Vandaar het belang van een goede monitor voor de vruchtbaarheid op het bedrijf. En daartoe moet de veehouder over de goede gegevens kunnen beschikken. De fiche Spot van Arsia (tegenhanger van DGZ in Wallonië) en de balans van de vruchtbaarheid die via AWE (de Waalse fokkerijorganisatie) kan bekomen worden zijn daarbij belangrijke hulpmiddelen.

Zoals hiervoor reeds aangegeven zijn de ouderdom bij eerste kalving en de tussenkalftijd de eerste gegevens die moeten bekend zijn. Om die gegevens correct te houden is het ook nodig om eventuele verwerpingen op te geven. Indien de fiche Spot een eerste benadering van deze parameters toelaat, dan biedt de vruchtbaarheidsbalans van AWE het voordeel dat de veehouder de situatie op zijn bedrijf kan vergelijken met deze op andere bedrijven.

Een te lange tussenkalftijd?

Slechte bronstdetectie, afwezigheid van eierstokken, ophouden van de nageboorte, voeding, … het zijn allemaal factoren die de gemiddelde tussenkalftijd kunnen verlengen. Volgens de spreekster is het echter vooral belangrijk om te weten welke periode deze tussenkalftijd verlengt bij de vaars. Gaat het om het gedeelte tussen de geboorte en de eerste inseminatie (hier gaat men van 14 naar 17 maanden)? Of is het veeleer de periode tussen de eerste inseminatie en de inseminatie die dracht tot gevolg heeft? Of zijn het beide? “Bij het Witblauw ras is het vooral de eerste periode die problemen veroorzaakt.”

“Ook bij de koeien moeten deze vragen steeds gesteld worden. Bij de koeien die meerdere malen hebben gekalfd is het vooral de periode tussen eerste inseminatie en de inseminatie die dracht tot gevolg heeft die problemen veroorzaakt. De veehouder moet dus weten of hij de bronstsignalen goed opmerkt of dat hij daartegenover vaak bronstperioden niet merkt.”

De vruchtbaarheidsbalans maakt een evolutie op van de ouderdom bij eerste kalving. Via deze gegevens kan men de evolutie in de tijd volgen en kan men zien hoe en wanneer de situatie voor een bepaald dier eventueel verslechtert. “Soms is dat duidelijk als gevolg van een verandering op het bedrijf: verandering van voeding, een andere inseminator,… Door de intervallen tussen 2 inseminaties te verdelen kan men eveneens een goed beeld krijgen. Zit men met intervallen tussen 36 en 48 dagen (één cyclus gemist) of eerder 18 tot 24 dagen (het na te streven optimum)?”

Historiek is heel belangrijk

In de periode tussen de kalving en de eerste inseminatie kunnen de problemen zeer vroeg optreden. Het management op het bedrijf, de genetica, de voeding, pathologieën, zowel op gebied van ademhaling, voortbeweging als vertering en uiergezondheid,… het zijn allemaal factoren die een belangrijke weerslag kunnen hebben op de vruchtbaarheid.

Zeer vroege vaarzen fokken

Volgens Léonard Théron bevinden vele veehouders zich in een situatie waarin ze de ouderdom bij eerste kalving ondergaan. “Men verwart vaak vroeger insemineren met vaarzen hebben die in staat zijn om vroeg een kalf ter wereld te brengen. Het doel? Vaarzen hebben die in staat zijn om te kalven op 24 maanden ouderdom. Dat maakt echter een heel ander management noodzakelijk, want om een vroege kalving mogelijk te maken moet men vroeg zijn en technisch-economische analyses tonen aan dat het diezelfde dieren zijn die de langste levensduur hebben…”

“De hele opfokperiode werd geoptimaliseerd omdat het dier een kalving op 24 maanden aan zou kunnen, wat een gunstige weerslag heeft op zijn langleefbaarheid!”

“Indien sommigen wachten tot 36 maanden om robuustere vaarzen te hebben, dan is dat niet nodig”, zo benadrukt hij. “Men moet er integendeel voor zorgen dat men die robuuste dieren bekomt op een ouderdom van 24 maanden.”

Om daartoe te komen moet de veehouder de gegevens in verband met de mortaliteit analyseren, want deze geven een goed beeld van de risico’s die op deze dieren wegen. De eerste handicap voor een dier bij zijn groei zijn eventuele ziekten die het gedurende de eerste maanden van zijn levensloop heeft doorgemaakt. “De gebeurtenissen die de dieren doormaken tijdens de eerste maanden van hun leven zullen de basisrendabiliteit van het bedrijf bepalen voor de jaren die erop volgen.”

De spreker herinnert eraan dat een vaars die driemaal een antibioticum krijgt toegediend, 20 tot 50 % meer kans heeft dat zij het bedrijf verlaat voor haar tweede lactatie (of haar tweede kalf), dus zelfs voor ze heeft opgebracht wat ze heeft gekost.

Naast de pathologieën rond de geboorte, zijn 2 andere factoren hierbij belangrijk:

- Aantal vaarzen:

“Heel wat veehouders tellen het aantal vaarzen die ze als vervanging voor de afgezette koeien opfokken niet. Sommigen hebben zelfs geen idee wat de dieren nodig hebben of hebben soms systemen opgezet die te veel vervangingsvaarzen noodzakelijk maken. In theorie ligt het vervangingspercentage op een bedrijf waarbij de koeien slechts moeten vervangen worden na hun derde kalving op 33 %. De beste bedrijven die ik opvolg komen aan een vervangingspercentage van slechts 15 %. Zeven kalveren voederen is niet hetzelfde werk als wanneer er slechts 5 te voederen zijn. Inderdaad, dat wat een veehouder verdeelt in de stal voor zeven dieren zal het verschil maken tussen een dier dat kalft op 23 maanden of 25 maanden, want in plaats van het rantsoen te concentreren voor de beste dieren verstrek ik het aan een maximum aantal potentiële dieren. Uiteindelijk kan ik mijn investeringen minder focussen op de vruchtbaarheid, de voeding, de installaties,…”, aldus de spreker.

- De groei:

Van bij zijn eerste levensuren moet het kalf drie essentiële uitdagingen aangaan: een energetische transitie, een immuniteitstransitie en de rijping van zijn verteringssysteem. De voeding is dus van cruciaal belang tijdens deze periode, des te meer omdat de eerste 15 tot 20 levensdagen de periode is waarin het kalf de beste respons geeft op het soort voeding dat hij krijgt.

Volgens de spreker is het in dit stadium dat 80% van de voeding van het kalf omgezet wordt in kilo’s. Hoe ouder het kalf wordt, hoe minder goed die omzetting is. “Eerder dan zo snel mogelijk op een droog rantsoen over te schakelen omwille van de kostprijs, moet men het kalf gedurende een langere periode melkvoeding geven, dit om het tijdens deze periode maximaal aan gewicht te laten toenemen. Die kilo’s zullen gedurende de ganse levensloop van het dier voordelen opleveren”, zo stelt Léonard Théron.

De 2 sprekers geloven rotsvast in de theorie van de compartimentering die erin bestaat om een bedrijf in een geheel van paramaters te segmenteren en ze gaan dieper in detail op elk van deze parameters in om de problemen aan te geven. “Alle bedrijven kunnen immers superpositieve, maar ook supernegatieve punten hebben. Ook al werkt het systeem, indien men aan efficiëntie wil winnen moet men de negatieve parameters optimaliseren”, aldus de spreker.

De gezondheid van de kalveren hangt in de eerste plaats af van het verstrekken van voldoende kwaliteitsvolle biest. “Indien alle kalveren 100 gram antilichamen (Immunoglobulinen of IgG) krijgen in de eerste 2 levensuren – hetzij 2 liter biestmelk van melkkoeien of 1,5 liter goede biestmelk van koeien van het Witblauw ras – dan zaullen alle kalveren een goede immuniteitsoverdracht hebben gekregen”, zo legt Léonard Théron uit.

Alhoewel in de literatuur vaak wordt gesproken van een concentratie van 10 g/ IgG in het bloed van het kalf, is spreker toch voorstander van 16 g/l IgG na de eerste levensdag van het kalf. Als die concentratie aanwezig is, zal het kalf voldoende immuniteit hebben om later zonder antibiotica verder te kunnen. (zie tabel 1). Dat stemt overeen met een opname van minimum 120 g IgG in de eerste 2 levensuren van het kalf en 280 g IgG in de eerste 24 uur. “We berekenen niet meer de minimale dosis biestmelk die een kalf nodig heeft om niet te sterven, maar wel de hoeveelheid die nodig is om te verhinderen dat het kalf achteraf ziek wordt. De beste studies spreken van een concentratie aan immunoglobulinen in het bloed van 20 g/l.”

Echelle

En om dat niveau te bereiken moet men rekenen met een opname van 180 g IgG, hetzij een biestmelkopname van 3,5 liter van een melkkoe en 2,5 liter van een witblauwe koe en dit binnen de eerste 2 levensuren van het kalf. “Datgene wat men verstrekt binnen de eerste 2 levensuren is de beste indicator van wat zich later in de levensloop van het kalf zal voordoen. Indien het verstrekken van de biest door middel van een sonde nogal invasief kan lijken is het soms toch de beste manier om de toekomstige gezondheid van het kalf niet te hypothekeren”, zo legt hij uit.

Het is belangrijk om het gehalte aan IgG in het colostrum te meten met behulp van een refractometer. Indien de concentratie aan antistoffen te klein is zal men daar via de voeding van de koeien moeten proberen aan te verhelpen.

Biestmelkpraktijken 2.0

Colostrum of biestmelk verstrekken is dus niet alleen een kwestie van hoeveelheid, maar zeker ook van kwaliteit. De kalveren moeten biest krijgen met voldoende antistoffen. Als het pasgeboren kalf 1 liter biest met 125 g/l IgG ontvangt, is de helft van het werk reeds gedaan. Indien hij daarentegen 1 liter biest krijgt met slechts 30 g/l IgG, dan moeten er nog 6 liter bijgegeven worden om voldoende antistoffen te hebben.

De veehouder kan ook nagaan of er voldoende antistoffen overgedragen zijn. Dit kan door middel van een bloedstaal dat afgenomen wordt 48 uur na de geboorte. “In de Verenigde Staten is het op vele grote bedrijven zo dat wanneer een vaars niet voldoende immuniteit heeft gekregen uit de biest ze niet verder wordt aangehouden voor de fokkerij. Het risico dat ze geen lange levensduur zal hebben is immers te groot”, zo stelt de spreker.

Het pasteuriseren of verwarmen van het colostrum vermijdt dat de veehouder samen met het colostrum ook pathogenen toedient aan het kalf. De moeder, de werkwijze van de veehouder of de (gebrekkige) hygiëne van het gebruikte materiaal kunnen immers pathogenen overbrengen… Het is daarom aangeraden om het colostrum gedurende 50 minuten aan 60 °C te verwarmen. Men mag evenwel de 62 °C niet overschrijden, want dan worden de goede eiwitten die het colostrum bevat, vernietigd.

Voorkomen van letsels

Of men nu spreekt van BRSV (pinkengriep), Pasteurella, Histophilus of Mannheimia, al deze ademhalingsziekten die het jonge kalf kunnen treffen zullen letsels veroorzaken op de longen. Geen enkel antibioticum zal deze kunnen verzorgen. De dieren zullen leven en produceren, maar geen lange loopbaan in het bedrijf hebben.

Een vaars die een letsel vertoont aan de long op de ouderdom van 1 jaar (zie foto) heeft 15% meer kans dat ze het bedrijf zal moeten verlaten dan een andere vaars die zulk letsel niet heeft. “Dit letsel zal de oorzaak zijn van een minder goede rendabiliteit op de lagere termijn. Per vlek op de long heeft een vaars 10 % meer kans dat ze slechts voor de eerste maal zal kunnen kalven op de ouderdom van meer dan 25 maanden en 20% meer kans dat ze geen tweede lactatie haalt (86% tegenover 66%). Per dag dat ze ziek is in de periode van 0 tot 4 maanden verliest een eerstekalfsvaars 115 liter melk gedurende eerste lactatie”, legt de spreker uit.

Per vlek op de long heeft een vaars 10% meer kans dat ze slechts voor de eerste maal zal kunnen kalven op de ouderdom van meer dan 25 maanden en 20% meer kans dat ze geen tweede lactatie haalt (86% tegenover 66%). Per dag dat ze ziek is in de periode van 0 tot 4 maanden verliest een eerstekalfsvaars 115 liter melk gedurende eerste lactatie.
Per vlek op de long heeft een vaars 10% meer kans dat ze slechts voor de eerste maal zal kunnen kalven op de ouderdom van meer dan 25 maanden en 20% meer kans dat ze geen tweede lactatie haalt (86% tegenover 66%). Per dag dat ze ziek is in de periode van 0 tot 4 maanden verliest een eerstekalfsvaars 115 liter melk gedurende eerste lactatie.

“Het colostrum is dus de eerste pijler waarop de bescherming van kalveren tegen diarree en pneumonie rust. Vaccinatie is de tweede. En deze 2 strategieën kunnen niet onderling gewisseld worden.”

Opgemerkt dient te worden dat een vaccin niet tot doel heeft om de ziekte te vermijden, maar wel om de vermijden dat er letsels voorkomen op de weefsels van het dier. Een vaccinatieprotocol is dus een investering met als doel de levensduur van het dier te verlengen.

Vermelden we nog dat de hygiëne van de hokken, het wisselen van de spenen van de drinkemmers, het voedingsprogramma, … ook factoren zijn die bijdragen tot een goede gezondheid van de kalveren. Een verbetering van de vruchtbaarheid op het bedrijf kan slechts bekomen worden door de verschillende bepalende factoren nauwgezet op te volgen en dit met de hulp van de bedrijfsdierenarts.

Pierre-Yves Lorenzen

Lees ook in Veeteelt

Meer artikelen bekijken