Startpagina Varkens

Varkens voederen zonder soja

Tijdens de Veetournee-studiedag van het departement Landbouw en Visserij en partners op 7 juli 2022 op de Vives Campus te Kortrijk, gaf Sander Palmans van het Proef- en Vormingscentrum voor de Landbouw (PVL) een uiteenzetting over de mogelijkheden om varkens te voederen zonder soja. Deze sessie kaderde in het demonstratieproject ‘Sojavrije varkens en kippen’.

Leestijd : 6 min

Sojaschroot, het restant van de productie van sojaolie uit sojabonen, is een uitermate belangrijke eiwitbron in Europees veevoeder. In Europa wordt echter zeer weinig soja geteeld. Het van oorsprong Aziatische gewas wordt voornamelijk ingevoerd uit de Verenigde Staten (VS) en uit Zuid-Amerika, hetzij als bonen, hetzij als schroot. Soja-eiwit sluit namelijk zeer goed aan bij de eiwitbehoeften van (groeiende) dieren, wat vooral sinds de beperkingen op het gebruik van diermeel heeft geleid tot massaal gebruik van soja in veevoeding.

De omvangrijke import roept echter vragen op qua milieu- en klimaatvriendelijkheid en qua maatschappelijke impact. Om die reden wil Europa haar eiwitafhankelijkheid verlagen, door het gebruik van lokaal geproduceerd eiwit te stimuleren zoals bijvoorbeeld lokale soja, luzerne, veldbonen en andere eiwithoudende gewassen, algen of insecten. De Belgian Feed Association (BFA) vertaalde een aantal doelstellingen al in een duurzaamheidscharter.

Circulaire economie

Een belangrijk voornemen van de veevoederindustrie is bijvoorbeeld een maximaal gebruik van nevenstromen uit voedings- en biobrandstoffenindustrie. Dit bedraagt vandaag de dag ongeveer 40-45% van de gebruikte grondstoffen. Om de uitscheiding van nutriënten (bijvoorbeeld van stikstof) in het milieu tot een minimum te beperken, is ook het gebruik van een zogenaamd laagnutriëntenvoeder aangewezen. Voor stikstof (N) is dit een voeder dat wel voldoende maar geen overmaat aan eiwit bevat.

In dit demonstratieproject werd nagegaan of het in de praktijk lukt om een varkensvoeder te formuleren zonder soja en wat daar dan de consequenties van zijn op het vlak van prestaties en kosten. Tegelijk werd nagegaan of er vanuit de varkensketen interesse zou kunnen zijn voor deze claim.

Geen soja maar …

Om alternatieve voedersamenstellingen te evalueren, werd een inventaris gemaakt van de beschikbare grondstoffen. Hiervoor is niet alleen een lijst van grondstoffen nodig, maar ook informatie over de aminozuursamenstelling, over de mogelijke antinutritionele factoren (onderdelen die de vertering of de diergezondheid negatief beïnvloeden) en over eventuele andere (beperkende) eigenschappen.

Stikstof – aminozuren – eiwitten

Eiwitten, die dieren onder meer nodig hebben om te groeien, zijn opgebouwd uit lange ketens van aminozuren (AZ). Deze ketens kunnen bestaan uit honderden aminozuren. De functie en de werking van een eiwit worden bepaald door de aminozuren waaruit het is opgebouwd en door de volgorde ervan. De bepaling van het eiwitgehalte in een voeder gebeurt op basis van de totale hoeveelheid stikstof uit de aminozuren in een voeder. Gemiddeld bevat een eiwit 16% stikstof, dus door de hoeveelheid stikstof te vermenigvuldigen met (100/16= ) 6,25, schat men het eiwitgehalte.

Aangezien er in voeder ook andere verbindingen met een stikstofatoom kunnen zitten (bijvoorbeeld DNA, ureum) en de bepaling dus niet helemaal correct is, wordt er gesproken over ‘ruw eiwit’. In varkensvoeding zijn een 20-tal aminozuren echt belangrijk. Ze worden opgenomen via het voeder of gemaakt uit andere aminozuren. De aminozuren die niet door het dier kunnen worden gesynthetiseerd, zijn de essentiële aminozuren voor die diersoort. Het ontwikkelen en gebruiken van synthetische aminozuren (aminozuren die in vrije vorm, dus niet in een grondstof, aan het voeder worden toegevoegd), komt voort uit de noodzaak tot opname van essentiële aminozuren, in combinatie met de wens om zo milieu-efficiënt mogelijk te voederen. Wat niet door het dier kan worden benut, wordt immers uitgescheiden.

Elk eiwit heeft een specifieke verhouding waarin bepaalde aminozuren voorkomen. Dit is het zogenaamde aminozuurprofiel. In (hoogwaardige) dierlijke eiwitbronnen, zoals caseïne (melkeiwit) of albumine (een eiwit in het bloedplasma), komen bijvoorbeeld de 3 essentiële aminozuren lysine, methionine en cysteïne in ongeveer dezelfde verhouding voor als in spiereiwit. Met andere woorden: ze hebben een gelijkaardig aminozuurprofiel.

In de eiwitbronnen vismeel en sojabonen komen deze aminozuren nog enigszins in dezelfde verhouding voor. In veldbonen en tarwe (en bij uitbreiding alle granen) daarentegen zijn deze aminozuren in een totaal andere verhouding aanwezig. Het aminozuurprofiel komt dus niet goed overeen met dat van de dierlijke eiwitten. Een varken zal bijgevolg uit sojabonen veel meer spiereiwit kunnen vormen dan uit een gelijke hoeveelheid tarwe. Een kanttekening hierbij is dat aminozuren, naast het opbouwen van spiereiwit, nog tal van andere functies hebben.

Al tientallen jaren zijn de synthetische aminozuren lysine, threonine, tryptofaan, methionine, arginine en (wat later) valine geregistreerd en toegelaten. Recenter kwamen ook isoleucine, leucine en histidine op de markt. Deze aminozuren hebben de letter L voor de naam (L-Lysine). Ze worden gemaakt uit suikerpreparaten door geselecteerde bacterieculturen. Methionine heeft een chemische oorsprong in de olie-industrie, en heeft dan ‘DL’ voor de naam. Recent werd ook L-methionine, de natuurlijke vorm van methionine, beschikbaar voor veevoeding.

Voedergrondstoffen worden dus in een voeder onder andere gecombineerd op basis van de aminozuurbehoefte, die varieert in functie van de voederopname (op zijn beurt afhankelijk van dier- en omgevingskenmerken), op basis van de groei en op basis van diereigenschappen.

Voederproeven

Voor de driefasige voederproeven die kaderden in het demoproject, werd sojaschroot als eiwitbron vervangen door combinaties van andere, vlot beschikbare eiwitbronnen zoals Dried Distiller’s Grains with Solubles (DDGS), een bijproduct uit de bio-ethanolwinning), koolzaadschroot, paardenbonen, lupinen, erwten en aardappeleiwit, waarbij de prijs zo voordelig mogelijk werd gehouden. Het voeder zonder soja kwam echter duurder uit dan het voeder met soja, en dat vooral in de eerste fase en in iets mindere mate in de tweede fase. In de derde fase is het aandeel soja normaal gezien eerder beperkt, waardoor het sojavrije voeder niet duurder uitkwam.

Ook het reduceren van het eiwitgehalte in het voeder had een prijsverhogend effect, en dat in alle fasen. Dat is het gevolg van het gebruik van synthetische aminozuren. Op de technische prestaties bleek het sojavrije voeder geen effect te hebben: zowel groei, voederopname als voederconversie waren dezelfde. Dit geeft ook aan dat de voeders goed geformuleerd waren door de projectpartners, in samenspraak met veevoederfabrikanten en nutritionisten.

Er bleek echter wel een verschil te zijn in karkaskwaliteit. Het karkasrendement en de vleesdikte bleken iets lager te liggen, waardoor ook de Meat Building Index (MBI) iets minder gunstig was. Mogelijk resulteert de vertering van de alternatieve eiwitbronnen in een zwaarder maagdarmpakket, waardoor het rendement afneemt. Er kon echter geen statistisch significant verschil worden aangetoond op het vlak van de economische resultaten. De hogere voederkosten en de minder goede karkaseigenschappen doen echter vermoeden dat er wel degelijk een margeverschil is, in het nadeel van het sojavrije voeder.

Voederen in fasen

Fasevoedering maakt geen expliciet onderwerp uit van het vernoemde demoproject. Toch blijft fasevoedering een belangrijk instrument, zowel op het vlak van kostenbeheersing als van milieuvriendelijkheid.

Het principe van meerfasevoeding is gebaseerd op een verlaging van de nutriënten (aminozuur)inhoud van het voeder in functie van de behoefte van de dieren. Zo kan een goedkoper voeder worden geproduceerd met een lagere stikstofuitstoot. De dagelijkse behoefte aan energie (onderhoudsbehoefte) en aan aminozuren (spieropbouw) neemt nochtans toe met een stijgend lichaamsgewicht en spieraanzet.

De varkens zullen echter ook meer voeder kunnen opnemen, waardoor de energie- en aminozuurbehoefte per kg voeder kan dalen. Hoe meer fasen, hoe minder er een overmaat aan bijvoorbeeld eiwit wordt gevoederd en hoe efficiënter er met stikstof wordt omgesprongen.

Conclusie

De projectuitvoerders zijn er intussen van overtuigd dat het effectief mogelijk is om op bedrijfsniveau varkens adequaat te voederen zonder gebruik te maken van soja. Dit gaat echter met kosten gepaard. De baten (minder eiwitafhankelijkheid) kunnen daarentegen voorlopig nog niet gevaloriseerd worden.

Suzy Van Gansbeke en Jan Eskens (departement Landbouw en Visserij)

Lees ook in Varkens

Mobiele buitenstal verhoogt dierenwelzijn bij biologische varkens

Varkens Mobiele buitenstallen zien we in Vlaanderen doorgaans vooral voor vlees- of legkippen. Dankzij een nieuw stalsysteem kunnen nu ook zeugen met hun biggen buiten op de weide rondlopen. De biologische varkenshouderij De Vleterbeek uit Poperinge is volgens BioForum de eerste met zo’n mobiele buitenstal.
Meer artikelen bekijken