Gras blijft het belangrijkste eiwitgewas op het bedrijf
Hoe meer de dingen veranderen, hoe meer ze hetzelfde blijven. Het zou een beetje de conclusie kunnen zijn van 35 jaar ILVO-onderzoek door Alex De Vliegher. De teeltomstandigheden zijn in vergelijking met toen fel gewijzigd, maar de thema’s zijn voor een deel hetzelfde gebleven. “Gras blijft het belangrijkste eiwitgewas op het bedrijf”, is De Vliegher overtuigd.
Beginnen deed Alex De Vliegher bij VELT, de vereniging van Ecologische land- en tuinbouw. “Toen al wilde men in de winkels aan de consument tonen van welke teler die bewuste groente was. Traceerbaarheid avant la lettre”, aldus De Vliegher. Eind de jaren ‘70 was er vooral nog een grote tegenstelling tussen gangbare en biologische landbouw. “Je stond ofwel aan de ene zijde, ofwel aan de andere zijde. Het was gepolariseerd. Dat is gelukkig sterk geëvolueerd. Nu is er een open dialoog en leert gangbaar van bio en omgekeerd.” Begin jaren ‘80 kwam dan de overstap naar wat nu het Instituut voor Landbouw- en Visserij onderzoek (ILVO) is.
Bemesting als verzekering
Wat waren toen de thema’s die de boeren en het onderzoek bezig hielden in het grasonderzoek?
Wat de grassoorten betreft, is Engels raaigras de norm. Kunnen grassoorten zoals rietzwenkgras, timothee of beemdlangbloem daarop een nuttige aanvulling zijn?
“Ook begin jaren ‘80 deed het ILVO onderzoek naar andere landbouwkundig interessante grassoorten. Zo is het al langer geweten dat rietzwenkgras droogteresistenter dan Engels raaigras en ook goed gedijt onder zeer natte omstandigheden. Dat is in tijden met meer weerextremen een gunstige eigenschap. Het combineert een hoger productievermogen met een lagere verteerbaarheid. De selectie van zachtbladig rietzwenkgras speelt hier op in maar hierover is het laatste woord nog niet gezegd.”
Bieden kruisingen de toekomst? Festulolium heeft de naam om het beste van twee werelden te kunnen combineren.
“De bedoeling daar is inderdaad om een raaigrastype te combineren met beemdlangbloem of rietzwenkgras om de goede eigenschappen van deze soorten te combineren. Er is een grote variatie tussen de Festulolium rassen en het is belangrijk om te weten met welk type men te maken heeft. Een andere optie is om een aantal ha rietzwenkgras te combineren met een aantal ha raaigras en deze samen in te kuilen.”
En wat met gemengd inzaaien?
“Dat kan, maar rietzwenkgras installeert zich veel trager dan Engels raaigras. Je moet dan bijvoorbeeld 85% rietzwenkgras zaaien met 15% Engels raaigras. Rietzwenkgras wordt bij ons in monocultuur gebruikt en uitsluitend gemaaid. Engels raaigras met een beetje rietzwenkgras erin heeft weinig zin.”
Bij mengsels lijkt het alsof je wel weet wat je zaait, maar niet wat je gaat oogsten.
“Mengselkeuze is zeer belangrijk voor een teelt die meerdere jaren blijft aanliggen. Inzaai en uitbating bepalen mede welke soorten er uiteindelijk in de zode zullen aanwezig zijn. Engels raaigras kiemt snel en installeert zich goed, zelfs bij een wat latere zaai in het najaar. Andere soorten zoals rietzwenkgras, timothee en veldbeemdgras kennen een tragere opkomst en ontwikkeling zodat mengsels met deze soorten vroeg in het najaar moeten gezaaid worden om zich in de zode te kunnen vestigen. Engels raaigras zaai je ideaal op 2 cm diepte terwijl de opkomst van soorten met kleine zaden veel beter is bij een zaaidiepte van 0,5-1 cm.”
Eén van de meest populaire mengsels is dat van grasklaver, waarvoor er ook een premie is. Een geslaagde en aan te raden combinatie?
“Grasklaver is door zijn N-fixerend vermogen van de klaver zeer interessant maar het is een grillige combinatie. Een oud-collega zei ooit: ‘De teelt van grasklaver is als een mooi meisje: als je denkt dat je haar hand vast hebt, glipt ze tussen je vingers en is ze weg.’ Grasklaver maakt bijna continu deel uit van onderzoek in heel wat landen. Men leert veel, maar het klaveraandeel controleren en naar wens bijsturenkunnen wij nog niet.”
De teelt loont de moeite?
“Dat zeker. We hebben in een proef op twee zandleempercelen gedurende vier jaar grasklaver en gras (300N/ha) onder praktijkomstandigheden opgevolgd. Vooral in droge zomers zagen we bij gras/klaver zeer goede opbrengsten t.o.v. het gras. Op het gras/klaver perceel werd jaarlijks gemiddeld zo’n 100 eenheden N uit kunstmest minder toegediend. Het advies is om rode en witte klaver te combineren. Rode klaver wortelt dieper en geeft meer productie in de eerste jaren. Witte klaver vormt meer uitlopers en kan als de rode klaver terugvalt de vrijgekomen plaats en de rol als belangrijke N-fixeerder innemen.”
In de jaren ‘80 voerde u ook onderzoek uit naar het doorzaaien van weides na het doodspuiten met glyfosaat.
“Ja, daaruit bleek dat een glyfosaattoepassing zeker een optie is om onkruidgrassen zoals kweek effectief te bestrijden of om de zode te vernietigen op percelen waar ploegen niet mogelijk is. Doorzaaien op een doodgespoten weide gaf in onze proeven overwegend een slechte opkomt en/of een slechte vestiging met veel competitie van ongewenste grassen zoals straatgras, ruwbeemdgras, struisgrassen die beginnen kiemen. De nieuwe zode bestaat niet voor 100% uit de ingezaaide soorten en is dus zeker niet wat men er bij ons van verwacht.”
Doorzaaien in een bestaande weide, is het sop de kolen waard als alternatief voor scheuren? Ervaringen zijn gemengd.
“Om daarover definitief uitsluitsel te geven, is er eigenlijk nog te weinig onderzoek. Dat soort onderzoek staat zeker nog op het verlanglijstje van het ILVO. Je moet het op veel percelen opvolgen en het gaat sowieso over meerdere jaren om tot goed onderbouwde besluiten te komen. De signalen uit de praktijk zijn wisselend. Ongetwijfeld zal het in bepaalde omstandigheden heel goed lukken, en in andere weer niet. Bij aanwezigheid van veel minderwaardige grassoorten op de weide, moet je ‘niet zeuren maar scheuren.’”
En in het voorjaar of het najaar vernieuwen?
“Landbouwkundig is grasland scheuren en herinzaaien in het najaar het beste. Je verliest weinig opbrengst, de bodemtemperatuur is goed, er is meestal voldoende neerslag en er is tijd beschikbaar om de aanleg met zorg uit te voeren. Half september is een goed compromis tussen een goede zodeontwikkeling en een beperkt risico op hoge nitraatresidu’s...”
Wat met het argument dat nieuwe grasgenetica beter is dan die van pakweg tien jaar geleden?
“Dat is zeker waar, al is de genetische vooruitgang er niet zo spectaculair als bij maïs. Het komt er op aan om die mengsels te kiezen waar de nieuwste rassen inzitten. De Belgische beschrijvende en aanbevelende rassenlijst is hierbij een belangrijke bron van informatie en is beschikbaar op de ILVO website (n.v.d.r.: www.ilvo.vlaanderen.be/rassenlijst). Ook de Nederlandse rassenlijst is voor ons een interessante bron van informatie over rassen die in de beschikbarecommerciële mengsels aanwezig zijn.”
Commerciële partijen bieden echter vaak hun rassen onder merknaam aan; je moet al naar de rassen vragen.
“De manier van vragen stellen bepaalt al veel. Als je begint met de vraag: ‘Wat gaat het kosten? dan ga je uiteraard niet de nieuwste en beste rassen krijgen. Maar als je vraagt ‘Ik wil een hoge productie, een hoge langleefbaarheid en weinig ziektgevoeligheid .’ Dan ben je op goede weg om een zeer goed mengsel te bekomen. Als je dan toch op de centen wil letten: zaai dan aan wat lagere hoeveelheden, en besteed extra zorg aan aan het optimaal klaarleggen van het zaaibed. ”
Missen we geen vergelijkende proeven met de belangrijkste mengsels naast elkaar? In de maïs zijn die proeven er wel.
“
Is luzerne een alternatief voor de grasteelt?
“Luzerne is in populariteit toegenomen, ook al omdat het als derde teelt en invulling van het ecologisch aandachtsgebied kan tellen. Maar ik zie het gewas niet meer spectaculair groeien. Veevoederkundig zijn de mensen tevreden. Het scoort niet zo goed als een goede voordroog gras op VEM en DVE inhoud, maar het is pensprikkelend en veel droogteresistenter dan gras. Enting met de juiste rhizobiumbacteriën is nodig op de meeste percelen en het levert ‘gratis’ stikstof. Het probleem is dat het al na twee jaar tamelijk dun kan komen te staan en het maximum drie jaar mee kan. Bovendien mogen in het EAG geen pesticiden meer gebruikt worden zodat onder deze voorwaarden een nodige chemische onkruidverdelging niet in overweging mag worden genomen. Teelten zoals voederbieten, luzerne en later misschien sorghum kunnen teeltrisico’s beperken en de ruwvoederproductie mede helpen verzekeren in groeiseizoenen met sterk wisselende weersomstandigheden.”
Het helpt evenwel niet dat vele teelten, en gras is daar geen uitzondering op, niet meer gewaskundig maximaal bemest mogen worden.
“Veel onderzoeksthema’s van vroeger keren terug, maar dat is inderdaad het verschil met vroeger. Tot en met de jaren ‘80 werd er nauwelijks aandacht besteed aan milieu in het algemeen en waterkwaliteit in het bijzonder. De toegepaste stikstofniveaus gingen in mijn beginperiode op het ILVO nog steeds omhoog; ik heb ze daarna alleen maar weten dalen. Milieu en bodem krijgen nu terecht veel aandacht en zie ik in de toekomst alleen nog maar toenemen. Het komt er op aan om de grasproductie te maximaliseren binnen de gestelde beperkingen maar dat is wel een grote en belangrijke uitdaging.”