Knoflook: lekker en gezond uit eigen tuin
Het plantgoed is nu volop beschikbaar in de tuincentra en in de zaadhandels. Mocht je daar geen plantgoed kunnen vinden, dan kan je ook starten met lookbollen die je koopt in het warenhuis. Alleen ben je dan niet altijd zeker van de soort. Kies indien mogelijk voor stevige bollen met grote tenen (zes tot acht tenen per bol is prima). Start je met kleinere bollen als pootmateriaal dan zal je ook na de teelt kleinere bollen oogsten.
Na lange tijd rondgezworven te hebben in de familie van de lelieachtigen (Liliaceae) en daarna in de familie van de amaryllissen (Amaryllidaceae) werden de ongeveer 500 soorten
Allium cepa: de gewone ajuin – keukenui
Allium cepa var. Ascalonicum: sjalotten zijn een uienvariëteit met een fijnere, iets scherpere en zoetere smaak dan de gewone ui.
Allium ampeloprasum: oerprei of akkerknoflook is een doorlevende, winterharde soort waarvan de bladeren het hele jaar door geoogst kunnen worden.
Allium porrum: prei, een zeer oud cultuurgewas ontstaan uit de oerprei, die in tegenstelling tot de meeste soorten geen ondergrondse bol vormt maar gekweekt wordt voor de “stengel” die het prima doet als soep- en stoofgroente.
Allium schoenoprasum: bieslook is een winterharde vaste plant die gekweekt wordt voor zijn dunne, holle, pijpvormige bladeren die gebruikt worden als keukenkruid en aan gerechten een milde uiensmaak geeft.
Allium fistulosum: grove bieslook of pijplook is een groenblijvende winterharde plant met dikke holle stelen die 60 tot 90 cm hoog worden. De wortelknollen en de gesnipperde stelen worden gebruikt in salades en boerenomelet.
Allium tuberosum: Chinese bieslook is een vaste plant met een plat blad en heeft vergelijkbare culinaire eigenschappen als de gewone bieslook.
Look groeit nergens ter wereld in het wild. De herkomst van deze groente annex keukenkruid is dan ook niet helemaal duidelijk. Vermoedelijk ligt de oorsprong ergens in Centraal-Azië van waaruit het gewas zou geïntroduceerd zijn in de gebieden rond de Middellandse Zee. Ook nu nog wordt look massaal gekweekt en naar onze streken uitgevoerd in landen met een warm en droog klimaat. Uiterlijk lijkt look, met zijn platte bladeren, meer op prei dan op ajuin. Look heeft een opgaande groeiwijze en kan, afhankelijk van de soort, tot 50 cm hoog worden. De meeste variëteiten hebben een witte bol maar er bestaan ook minder courante paarse, roze en rode rassen.
Merkwaardig genoeg vormen de moderne lookrassen geen zaad. Als er toch bloeistengels opschieten, dan komen er in de bloeiwijze enkel steriele bloemetjes tot ontwikkeling. Tussen deze bloemetjes ontstaan kleine knolletjes, broedbolletjes genoemd, die men kan gebruiken om ‘uit te zaaien’. Het duurt wel drie jaar vooraleer deze broedbolletjes uitgroeien tot volwaardige lookbollen. In de regel wordt look daarom altijd vegetatief vermeerderd door het uitplanten van losse lookteentjes. Die groeien op één groeiseizoen opnieuw uit tot volwaardige lookbollen.
Knoflook kan in principe in elke grondsoort geteeld worden zolang de grond maar goed waterdoorlatend is. De voorkeur gaat uit naar goed vruchtbare, eerder iets kalkrijke zand- of lichte leemgrond. Zwaardere gronden zijn in de winter vaak te nat, ruggenteelt (enkele centimeters volstaan) of planten in het voorjaar kan dan een oplossing zijn. Omdat de look hoge temperaturen nodig heeft om af te rijpen, gaat de voorkeur uit naar een plek in de volle zon.
De teentjes kunnen zoals reeds eerder aangegeven in het najaar worden geplant: vanaf nu tot eind november. Look die in het voorjaar (maart-april) wordt geplant, geeft minder opbrengst, maar de smaak zou volgens kenners pittiger zijn. Look die geplant wordt voor de winter wordt ongeveer 5 cm diep de grond ingeduwd. Voor voorjaarsplanting is 2 tot 3 cm diepte voldoende. Op lichtere gronden kan men eventueel enkele cm dieper planten om groeiremming in drogere periodes te vermijden. De plantafstand bedraagt 10 cm in de rij met een rijafstand van 20 cm. De teelt vraagt op onkruidbeheersing na geen bijzondere zorgen.
Look die voor de winter geplant werd kan geoogst worden vanaf juni, ‘voorjaarstenen’ zijn oogstbaar tussen juli en oktober. Oogst de knollen voorzichtig met loof en al van zodra het blad geel begint te kleuren en laat de bollen aan de wind drogen tot het buitenste vlies mooi droog is en perkamentachtig aanvoelt. Leg de bollen daarna in bakjes die bij zonnig weer buiten blijven staan. Als de bollen volledig droog zijn, mag de stengel afgeknipt worden en kunnen de bollen in een droge en koele ruimte binnenshuis bewaard worden.