Startpagina RULA Visserij en aquacultuur

Welke vergunningen en toelatingen heb je nodig voor aquacultuur in Vlaanderen?

Aquacultuur is de snelst groeiende voedselproducerende activiteit ter wereld. Door de evolutie van de uitgedunde visbestanden wordt ook in ons land sterk ingezet op aquacultuuractiviteiten. Daarbij worden technieken gebruikt om de aangroei van de betrokken organismen te verhogen tot boven de natuurlijke capaciteiten van het milieu. Hieronder valt in de eerste plaats het commercieel kweken van vissoorten onder gecontroleerde omstandigheden.

Leestijd : 7 min

Viskweek kan zowel plaatsvinden in de natuurlijke omgeving als in gesloten systemen op het land.

Uiteraard kan niet alles zomaar en overal. In kader van het RULA-magazine over visserij en aquacultuur staan we stil bij de vergunningen en toelatingen die je nodig hebt om aan aquacultuur te kunnen doen.

Vooraleer een aquacultuurbedrijf kan ingericht en geëxploiteerd worden, moet er eerst een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Deze vergunning is nodig voor enerzijds de bouw of aanleg van bepaalde zaken. Dat is het stedenbouwkundige luik van de omgevingsvergunning. Anderzijds is deze vergunning ook nodig voor het loutere uitbaten van het bedrijf, wat het zogenaamde milieuluik van de vergunning uitmaakt.

Stedenbouwkundig aspect van omgevingsvergunning

Voor het fysiek plaatsen van viskweekconstructies, zoals kweekbakken, kunstmatige vijvers, tanks en gesloten systemen, en eventueel voor de oprichting van het bedrijfsgebouw zelf, moet voorafgaand aan de werken van het college van burgemeester en schepenen een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen (de vroegere bouwvergunning) worden verkregen. Een stedenbouwkundige omgevingsvergunning kan in principe enkel verleend worden als de aanvraag planologisch verenigbaar is met het toepasselijke ruimtelijke bestemmingsplan. Eenvoudig uitgelegd moet het voorwerp van de aanvraag passen binnen de bestemming die de overheid aan het gebied gaf.

Het voor de vergunningverlenende overheid juridisch bindende Inrichtingsbesluit van 1972, dat de bestemmingsvoorschriften van de gewestplannen vastlegt, bepaalt dat agrarische gebieden bestemd zijn voor de landbouw in de ruime zin en voor para-agrarische (aan de landbouw verwante) bedrijven. De term ‘landbouw in de ruime zin’ houdt onmiskenbaar in dat agrarisch gebied niet enkel voorbehouden is aan activiteiten die bestaan uit het bewerken van het land om vruchten voort te brengen, maar eveneens voor het kweken van dieren. De ministeriële omzendbrief die de voorschriften van het Inrichtingsbesluit interpreteert, erkent uitdrukkelijk visteelt als agrarische activiteit die onder het begrip ‘landbouw in de ruime zin’ valt.

Het beroepsmatig kweken van aquacultuurdieren met het oog op hun verkoop is stedenbouwkundig gezien een zuivere agrarische activiteit, die bijgevolg vergunbaar is in agrarisch gebied. De vraag die daarbij dikwijls wordt gesteld, is vanaf wanneer er sprake is van beroepsmatig kweken. Daarbij is de verkoop van het gekweekte zeer belangrijk, maar niet doorslaggevend. De uiteindelijke eindbestemming van de producten van een agrarische activiteit is immers een aspect van economische aard en mag dus niet doorslaggevend zijn voor de toepassing van de stedenbouwwetgeving. Van belang is enkel of de viskweek beroepsmatig is, en niet een loutere vrijetijdsbesteding of recreatieve bezigheid uitmaakt van de aanvrager.

Zoals het geval is voor alle omgevingsvergunningsaanvragen, wordt het voorwerp bijkomend getoetst op de verenigbaarheid met de goede ruimtelijke ordening. Daarbij wordt nagegaan of de betreffende constructies in feite ook functioneel en visueel inpasbaar zijn in de omgeving.

Milieuluik van omgevingsvergunning

Naast de vergunning voor de stedenbouwkundige handelingen, zoals de aanleg van een vijver, is er ook een vergunning nodig voor de uitbating van bepaalde activiteiten. Dit laatste maakt het zogenaamde milieuluik uit van de omgevingsvergunning.

In de indelingslijst bij Vlarem II worden onder rubriek 62 verscheidene vormen van aquacultuur ingedeeld in de klassen 1 en 2. Voor de exploitatie van deze categorieën moet bijgevolg een omgevingsvergunningsaanvraag ingediend worden voor de exploitatie van een ingedeelde activiteit of inrichting (de vroegere milieuvergunning).

Voor de exploitatie van een intensieve aquacultuur met een productiecapaciteit van 1.000 ton levend gewicht per jaar of meer (rubriek 62.1, 2°) moet bij de bevoegde deputatie van de provincie een aanvraag worden ingediend voor een klasse 1-inrichting. Deze moet tegelijk aangevraagd worden met de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de uit te voeren stedenbouwkundige handelingen. Bovendien moet een project-milieu- effectenrapport worden opgesteld waarin onderzoek wordt gedaan naar de mogelijke milieugevolgen van de aangevraagde activiteiten. Voor de verplichte opmaak van een milieu-effectenrapport (MER) kan eventueel een ontheffing worden verleend op gemotiveerd verzoek, indien aangetoond wordt dat de exploitatie geen aanzienlijke gevolgen kan hebben voor het milieu.

Voor de exploitatie van een intensieve aquacultuur van vis met een productiecapaciteit van 100 tot 1.000 ton levend gewicht per jaar (rubriek 62.1, 1°) wordt bij het college van burgemeester en schepenen een aanvraag ingediend voor een klasse 2-inrichting. Voor deze categorie geldt in principe geen verplichting om een milieu-effectenrapport op te maken. Wel geldt er een zogenaamde MER-screeningsplicht. De aanvrager vult de vragen in over de potentiële effecten van de aanvraag op de omgeving (mens en milieu) die geïntegreerd zijn in het omgevingsvergunningsaanvraagformulier. Alleen als de screening uitwijst dat er aanzienlijke milieu-effecten te verwachten zijn, moet alsnog een milieu-effectenrapport opgemaakt worden.

Daarnaast geldt ook nog een vergunningsplicht voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting wanneer er gebruik wordt gemaakt van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende in de aquacultuur als vermeld in de Europese Verordening uitheemse soorten in aquacultuur in gesloten (rubriek 62.2.1°, klasse 2) en open (62.2.2° klasse 1) aquacultuurvoorzieningen.

Tijdens de vergunningsprocedure van een aanvraag voor een inrichting inzake aquacultuur, vermeld in rubriek 62 van de indelingslijst, verleent het Agentschap Landbouw en Zeevisserij advies. Dit advies bespreekt de risico’s en mogelijke risicobeperkende maatregelen met betrekking tot de introductie van exoten in open aquacultuurvoorzieningen of de verplaatsing van plaatselijk niet-voorkomende soorten binnen hun natuurlijke verspreidingsgebied.

Het is evident dat ook heel wat andere klassieke activiteiten, zoals de opslag van goederen of het stallen van voertuigen, vergunningsplichtig zijn. Al deze activiteiten worden volgens hun rubriek op de indelingslijst vanaf de wettelijk vastgelegde drempel vergunningsplichtig en dienen evident mee aangevraagd te worden in de vergunningsaanvraag voor de start van de exploitatie.

Naargelang de rubriek wordt de omgevingsvergunning steeds verleend onder de toepasselijke algemene en sectorale milieu-

voorwaarden waaraan de exploitant zich in ieder geval moet houden. Indien nodig kan de vergunningverlenende overheid nog bijkomende bijzondere milieuvoorwaarden opleggen op maat van de aangevraagde inrichting.

Een omgevingsvergunningsaanvraag voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit wordt geweigerd als die onaanvaardbare risico’s of hinder voor de mens en het milieu inhoudt die niet tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden herleid.

Wetgeving inzake voedselveiligheid

Bij aquacultuur worden veel meer dieren en planten gehouden op een kleiner oppervlak dan gebruikelijk. Zo kunnen ziekteverwekkers zich snel verspreiden en een enorme impact hebben op de productie. Om de voedselveiligheid van visserijproducten uit aquacultuur te waarborgen, voorziet de Europese en Belgische wetgeving dan ook in voorschriften voor de productie en verhandeling van aquacultuurdieren.

Viskwekers die in België aquacultuurdieren houden om in de handel te brengen, moeten bij het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV) geregistreerd zijn en hun voorzieningen moeten een toelating of erkenning verkrijgen. Het Koninklijk Besluit van 9 november 2009 legt de voorwaarden vast voor de afgifte van toelatingen en erkenningen van de voorzieningen. Deze verplichtingen zijn niet van toepassing op waterdieren die voor sierdoeleinden worden gehouden in gesloten voorzieningen.

De toelatingen en erkenningen worden verleend op basis van een door het FAVV uitgevoerde risicoanalyse en onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in het voormelde Koninklijk Besluit van 9 november 2009. De toelatingen en erkenningen worden niet verleend indien de betreffende activiteit een onaanvaardbaar risico betekent voor de verspreiding van ziekten.

Exploitanten die visserijproducten kweken, moeten geregeld controles uitvoeren op zowel de visserijproducten als het water, met name controles op parasieten, chemische en microbiologische controles.

De eindproducten mogen slechts in de handel worden gebracht indien hun temperatuur niet hoger is dan 4°C. In tegenstelling tot andere levensmiddelen is géén korte schommeling van de opgelegde temperatuur toegelaten bij de bereiding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de levering.

Een producent mag tot 20.000 kg per jaar levende visserijproducten afkomstig van aquacultuur rechtstreeks leveren aan de eindverbruiker op het productiebedrijf of aan de plaatselijke detailhandel. Deze rechtstreekse levering geldt voor vis en schaaldieren, maar niet voor tweekleppige weekdieren. De producent die rechtstreeks levert, moet zich houden aan algemene hygiënevoorschriften uit bijlage I van de Europese Verordening inzake levensmiddelenhygiëne en de specifieke hygiënevoorschriften van artikel 15 van het Koninklijk Besluit van 7 januari 2014.

Een resem Europese Verordeningen en een koninklijk besluit dat deze uitwerkt of aanvult, organiseren de controle op de naleving van de bovenvermelde gezondheidsnormen door het FAVV.

Traceerbaarheid door de overheid

Naast heel wat voorwaarden om toegelaten of erkend te worden als aquacultuurexploitant, moeten ook heel wat administratieve verplichtingen vervuld worden om de traceerbaarheid door de overheid mogelijk te maken.

Zo moeten de verantwoordelijken van aquacultuurproductiebedrijven een register bijhouden waarin alle binnenkomende en uitgaande bewegingen van aquacultuurdieren en van producten daarvan chronologisch worden genoteerd, met de vermelding van de betrokken kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren. De verantwoordelijken van erkende verwerkingsbedrijven in de aquacultuur moeten op hun beurt dan weer een register bijhouden waarin alle binnenkomende en uitgaande bewegingen van aquacultuurdieren en van producten daarvan chronologisch worden genoteerd. Tot slot moet de vervoerder voor elk vervoer van aquacultuurdieren dat hij uitvoert een aantal opgelegde gegevens bijhouden in een register.

Deze verschillende registers mogen op papier of op gecomputeriseerde wijze worden bijgehouden. De registers moeten gedurende een periode van ten minste 5 jaar bewaard worden op de bedrijfssite van het bedrijf en moeten voorgelegd kunnen worden telkens wanneer het FAVV daarom verzoekt.

Jan Opsommer

Lees ook in RULA Visserij en aquacultuur

Melkveehouder kweekt superfood chlorella met grassap en CO2 uit de pocketvergister

RULA Visserij en aquacultuur 5.000 m aan doorzichtige glazen buizen met 20.000 l water: dat is de voedingsbodem van de microalgen van Kris Heirbaut uit Temse. Om de 2 dagen oogst hij zowat 200 l van de microalgen, die dan gedroogd en verpoederd worden. Kris is de pionier in Vlaanderen inzake microalgen. Technisch staat zijn productie op punt en de consument staat ervoor open, maar bij de verwerkers en in de retail moeten nog een paar mensen overtuigd worden van de mogelijkheden van lokaal geproduceerde microalgen.
Meer artikelen bekijken