Startpagina Aardappelen

Wat leerden we over dit aardappelseizoen?

Het Proefcentrum voor de Aardappelteelt (PCA) en de Bodemkundige Dienst van België (BDB) deden onlangs de actualiteit inzake aardappelen uit de doeken in Huldenberg. Hoe zat het met Alternaria dit jaar en hoe wapent men zich er het beste tegen? Kan irrigatie in tijden van droogte (en op andere momenten) een betere opbrengst opleveren?

Leestijd : 4 min

Wanneer behandelen tegen Alternaria en wanneer niet? Om hierover kennis te verkrijgen voor advisering heeft het PCA vier jaar lang meegewerkt aan een onderzoeksproject in samenwerking met Inagro en UGent. Al die kennis zal worden gebundeld in een adviessysteem dat aan de hand van het weer en de gewasontwikkeling zal kunnen voorspellen hoe en wanneer de ziekte optreedt en wanneer het zinvol is om te behandelen. Uit de studie werden verschillende conclusies getrokken voor de praktijk.

Ook de Bodemkundige Dienst van België (BDB) kon iets vertellen over de aardappelteelt dit jaar. De BDB doet naast de bemestingsadviezen en ontleding onderzoek naar irrigatie, onder andere bij aardappelen. Topics zijn het tijdstip van irrigeren, de rendabiliteit, hoe te irrigeren,... Ze volgen 150 bedrijven in diverse teelten op en adviseren ze. Hoewel slechts 5 % van het aardappelareaal wordt beregend, was het toch interessant om te bekijken wat het productieverlies is door de droogte dit voorjaar.

Belang van bladnat en ruime rotatie

Een eerste besluit is dat Alternaria bepaalde eisen m.b.t. vocht en temperatuur heeft om te kunnen kiemen en ontwikkelen. De belangrijkste factor voor ontwikkeling is of er voldoende bladnat is. In juni was het zo droog dat er te weinig bladnat was voor ontwikkeling. Ook het gewasstadium speelt een rol: in een normaal groeiend gewas zijn er geen problemen.

Rotatie is net zo belangrijk: Alternaria kan zonder knol, als mycelium of als sporen in de grond overleven. De boodschap luidt dus dat een ruime rotatie minder problemen geeft op het gebied van Alternaria.

Niet te vroeg behandelen

Verder is Alternaria een afrijpingsziekte. Er wordt vaak te vroeg behandeld met specifieke middelen tegen Alternaria, terwijl de ontwikkeling pas begint tijdens de afrijping van het gewas. De aandacht moet gericht worden op het einde van de teelt. Bovendien worden bruine vlekken al te vaak als Alternaria benoemd en behandeld, terwijl het gewas eigenlijk lijdt onder iets anders, zoals de schimmel Verticillium. Verkeerde behandelingen dragen dan niet bij tot de bestrijding en kosten bovendien geld. Het is belangrijk om goed het onderscheid te kennen in de symptomen.

Niet te vaak behandelen

Het juiste middel op het juiste moment is belangrijk, net als het aantal behandelingen. In de afgelopen vier jaar werd ongeveer één bespuiting in 2013, tot maximum vier bespuitingen in 2014 tegen Alternaria geadviseerd. In sommige perceelsregistraties zag men dat zelfs acht bespuitingen werden gedaan. Het is belangrijk om je te houden aan de maximum toegelaten bespuitingen, met de juiste dosis en het correcte interval.

Afwisselen van werkingswijzen

Er zijn niet zoveel specifieke middelen tegen alternaria ter beschikking. Elk jaar werden meer dan 200 bladstalen met Alternaria- symptomen verzameld en hieruit werd de schimmel geïsoleerd. Ugent deed onderzoek naar het optreden van bepaalde mutaties, die leiden naar een verminderde gevoeligheid voor alternariafungiciden. In 2016 was er in 70% van de gevallen sprake van mutaties, wat belangrijke implicaties geeft voor de praktijk en de advisering.

Daarom is een strategie nodig om mutaties niet verder toe te laten nemen. Eén strategie bestaat eruit de werkingswijzen af te wisselen. Er zijn drie groepen van middelen die men kan gebruiken bij het afwisselen. Een eerste groep werkt specifiek tegen Alternaria, maar is gevoelig voor mutaties (vb. Amistar en Terminett), een tweede groep werkt ook specifiek tegen Alternaria en heeft als actieve stof difenoconazool. Tegen die groep is nog geen resistentie gekend, maar als het eenzijdig wordt gebruikt, dan is de kans tot ontwikkeling van resistentie wel mogelijk. Een derde groep bevat breedwerkende middelen met mancozeb of maneb. Daar is geen resistentie tegen gekend. Die hebben een goede werking en er is een lage kans op resistentievorming.

Onderzoek naar irrigatie en bemesting

Op een proefperceel voerde de Bodemkundige Dienst van België (BDB) in het kader van het project ‘Potential’ en in samenwerking met Vito en enkele Europese partners, onderzoek naar welke hulpmiddelen er zijn voor de aardappelteler om in de toekomst variabele bemesting of variabele beregening toe te passen. Het proefveld ligt in Kasterlee, met de variëteit Zorba op een zandbodem.

Een deel van het proefveld kreeg 35 mm irrigatie (wat beschouwd wordt als niet-geïrrigeerde behandeling) en een ander deel 102 mm irrigatie, die werd toegediend in vier irrigatiebeurten tussen eind mei en eind juni (25+25+25+27). Ook werd gevarieerd in bemesting: ofwel werd enkel bemest met drijfmest, ofwel werd bemest volgens de N-index. In totaal waren er vier behandelingen.

Irrigatie werkt

De behandeling met 35 mm irrigatie (niet-geïrrigeerde behandeling) en enkel drijfmest scoorde het slechtst met een opbrengst van 32 ton, terwijl de behandeling met 102 mm irrigatie en een bemesting volgens de N-index 46 ton opleverde, wat het beste resultaat was. In het algemeen bekwam men 6 ton meer door 67 mm irrigatie: per beregeningsbeurt is er dus een meeropbrengst van 2,2 ton. In de periode tussen 1990 en 2000 liepen er jaarlijks vijf à zes zulke proeven. Toen bekwam men een gelijkaardig resultaat met een meeropbrengst tussen 2 en 3 ton per goedgeplaatste beregeningsbeurt.

In de niet-geïrrigeerde behandeling (35 mm) werd droogtestress geobserveerd. Men observeerde ook dat men 9 ton meer opbrengst kreeg door minerale bijbemesting in vergelijking met de behandelingen met enkel drijfmest.

Meer stikstofopname door gewas

Ook belangrijk is dat de stikstofinhoud in het bodemprofiel 0-90 cm bij oogst lager was in de behandeling met 102 mm irrigatie. Dit wordt verklaard door de hogere stikstofopname door het gewas. Het vochtgehalte was nooit te hoog, dus er was vrijwel geen uitspoeling van vocht. Door irrigatie kan het gewas in optimale condities blijven groeien. Daardoor kent het een betere opname en dus een lagere druk op het milieu.

M.V.

Lees ook in Aardappelen

Meer artikelen bekijken