Startpagina Varkens

Hoe kun je zeugensterfte beperken?

De laatste jaren is de zeugensterfte op Belgische varkensbedrijven duidelijk toegenomen en de oorzaken hiervan zijn vaak onduidelijk. Een hoge zeugensterfte heeft niet alleen negatieve financiële en economische gevolgen, maar heeft ook een impact op de arbeidsvreugde van de varkenshouder. Veepeiler Varken probeerde de voornaamste oorzaken van zeugensterfte te achterhalen en bedrijven te begeleiden bij het implementeren van succesvolle maatregelen.

Leestijd : 4 min

In de praktijk wordt gemiddeld ongeveer 45% van de zeugen jaarlijks vervangen. Dit betekent dat de zeugen tijdens een periode van ruim 2 jaar gemiddeld 4 worpen voortbrengen. Zowel te snel als te laat vervangen heeft zijn nadelen. De aankoop van gelten vormt een grote kost en de zeug is het meest productief van haar derde tot haar zesde worp. Wacht je te lang met vervangen, dan is de kans op reproductieproblemen en op gezondheids- en/of beenwerkproblemen bij de zeug groter.

De meeste zeugen worden dan ook gepland afgevoerd, maar soms vallen zeugen ook ongepland uit door sterfte. Een zeugensterfte van minder dan 5% op jaarbasis is aanvaardbaar, maar de laatste jaren zien we een duidelijke stijging van dit sterftepercentage. Op steeds meer bedrijven stijgt de zeugensterfte naar 10% of meer. Dit heeft niet alleen een aanzienlijke financiële impact op het bedrijf, het beïnvloedt ook het dierenwelzijn en de arbeidsvreugde van de varkenshouder.

Veepeiler verzamelde informatie op 15 bedrijven met een zeugensterfte hoger dan 5%. Het doel was om de voornaamste oorzaken te achterhalen en gerichte adviezen te geven om de sterfte te beperken. De bedrijven werden bezocht door een Veepeiler-dierenarts die de situatie in beeld bracht. Het drinkwater en het voeder werden geanalyseerd, en van elk bedrijf werden maximum 8 zeugen onderzocht door de autopsiedierenartsen van DGZ. Na het verzamelen van alle gegevens werd een plan van aanpak opgesteld in overleg met veehouder en bedrijfsdierenarts. De bedrijven werden verder opgevolgd om het resultaat van de maatregelen te evalueren.

Variatie bij de deelnemende bedrijven

Elk bedrijf kan te maken hebben met een (te) hoge sterfte, ongeacht de bedrijfsgrootte, genetica, wekensysteem, enzovoort. Dit bleek uit de variatie van de deelnemende bedrijven. In onze studie waren de verschillende wekensystemen en genetica vertegenwoordigd, maar namen opvallend meer bedrijven deel die werken volgens het 4-wekensysteem of die Deense genetica hadden. Dit kan een indicatie zijn dat de problematiek zich voornamelijk op dit type bedrijven voordoet. De bedrijfsgrootte varieerde van 180 tot 950 zeugen met als gemiddelde 430 zeugen. Een voorwaarde voor deelname aan het Veepeiler-project was een zeugensterfte van meer dan 5% en ook hierin was behoorlijk wat variatie: van 5% tot meer dan 20%, met een gemiddelde van 11,4% in 2022.

Liggingsveranderingen als voornaamste doodsoorzaak

De bedrijven hadden vooral te maken met een plotselinge sterfte en met sterfte door chronisch lijden, al dan niet gevolgd door euthanasie (figuur 1). De sterfte deed zich vooral voor aan het einde van de dracht of kort na het werpen. We gingen op zoek naar de mogelijke reden door de gestorven dieren te onderzoeken in de autopsiezaal van DGZ. Heel wat verschillende oorzaken kwamen aan het licht, waarbij liggingsveranderingen, beenwerkproblemen en urogenitale aandoeningen het meest voorkwamen. Liggingsveranderingen kwamen opvallend meer voor bij zeugen in de kraamstal, terwijl beenwerkproblemen vooral bij zeugen in de drachtstal optraden. Lever- en miltmesenteriumtorsie zijn de meest voorkomende liggingsveranderingen. Een torsie blijkt vooral voor te komen wanneer de maag goed gevuld is.

Figuur 1: Doodsoorzaken van de 100 zeugen die onderzocht werden via autopsie
Figuur 1: Doodsoorzaken van de 100 zeugen die onderzocht werden via autopsie - Bron: Veepeiler Varken

Aangepaste voeding en huisvesting

Op basis van de autopsieresultaten werd beslist om vooral in te zetten op aangepaste voeding en huisvesting om het sterftecijfer te doen dalen. Analyse van het voer wees uit dat de samenstelling op sommige bedrijven kon geoptimaliseerd worden. Door bijvoorbeeld de ruwe celstof te verhogen duurt de vertering langer, hebben de zeugen minder snel honger en zijn ze rustiger en minder agressief. Op een aantal bedrijven werd ook het vitamine E-gehalte verhoogd naar 130 mg/kg, calciumlactaat of een darmverbeteraar toegevoegd om onder andere het beenwerk te ondersteunen. Niet alleen de samenstelling van het voeder werd onder de loep genomen, ook het voedermanagement werd bijgestuurd. Door een spekdiktemeting uit te voeren, kan het voeder beter afgesteld worden op de conditie van de zeug. Zo werd bijvoorbeeld geadviseerd om de gelten onbeperkt ( ad lib ) te voederen, waardoor ze een betere conditie hebben op het moment dat ze naar de zeugenstal verhuizen.

Ook de huisvesting werd aangepakt. Zeugen staan immers vaak in erg nauwe kraamhokken wat op de deelnemende bedrijven leidde tot nagelzweren en schouderulcera. Door beugels op de kraamhokken te plaatsen, wordt meer ruimte gecreëerd voor de zeugen. Een extra voederstation in de drachtstal bijplaatsen, of een hekken installeren om de groepen kleiner maken, zorgt voor meer rust bij de dieren. Het kan ook lonen om de genetica te bekijken. Tijdens het project schakelden 4 bedrijven over naar een andere genetica, wat onmiddellijk een positief effect had op hun sterftepercentage.

Aanpassingen hebben succes

Alle bedrijven die hun management aanpasten, boekten succes. Twaalf van de 15 bedrijven slaagden erin hun sterftepercentage effectief te doen zakken, een daling die varieerde van 1% tot maar liefst 10%, waardoor de gemiddelde zeugensterfte van alle deelnemende bedrijven van 11,4% in 2022 zakte naar 8,1% in 2023. Ook het vervangingspercentage daalde aanzienlijk van gemiddeld 56% naar 45%. Deze resultaten tonen aan dat concrete en gerichte aanpak op basis van evaluatie van je management en onderzoek van gestorven zeugen de zeugensterfte kan doen dalen.

Heb jij ook veel sterfte bij je zeugen?

Ga samen met je bedrijfsdierenarts op zoek naar de mogelijk oorzaken. Het Veepeiler-project toont aan dat heel wat verschillende factoren een invloed kunnen hebben op het probleem. Je bedrijfsdierenarts kan je helpen om de risicofactoren op je bedrijf in kaart te brengen: van huisvesting over voeding en genetica tot het algemeen bedrijfsmanagement. Autopsie van gestorven zeugen kan helpen om de doodsoorzaak te achterhalen. Met al deze gegevens kan je het probleem gericht aanpakken. Het project heeft immers bewezen: een goede bedrijfsbegeleiding met specifiek advies kan zorgen voor een duidelijke reductie van de zeugensterfte.

Alle info over Veepeiler vind je op de website van DGZ.

Caroline Bonckaert

Lees ook in Varkens

Meer artikelen bekijken