Hoe keren we de IBR-kar?
Door de verslechterde situatie stellen steeds meer veehouders en dierenartsen het bestrijdingsprogramma, met een snelle afbouw van vaccinatie, in vraag. In een advies stelt het Wetenschappelijk Comité van het FAVV dat een onmiddellijke vaccinatiestop niet haalbaar is zonder drastische verbeteringen, maar dat stoppen met vaccineren wenselijk en noodzakelijk blijft.

Op 23 oktober meldde Dierengezondheidszorg Vlaanderen (DGZ) dat er dit jaar 44 gevallen van insleep en haarden van Infectieuze Boviene Rhinotracheïtis (IBR) waren in Vlaanderen, en een 14-tal in Wallonië. “Dat maakt dus op heden 58 vrije bedrijven die hun IBR-vrije statuut zijn verloren”, zegt woordvoerder Mich Gillis.
De acute situatie zorgt voor grote onrust bij rundveehouders en dierenartsen, waardoor de snelle afbouw van vaccinatie in vraag wordt gesteld. Maar waarom is er ooit gekozen om te stoppen met vaccineren?
Uitstel van vaccinatiestop
Naar aanleiding van Europese wetgeving kozen de landbouwsector en beleidsmakers ervoor om te streven naar een IBR-vrij statuut tegen 2027. “Dit IBR-vrije statuut op lidstaatniveau betekent echter dat er 2 jaar voorafgaand aan het behalen van de IBR-vrije status geen runderen meer gevaccineerd mogen worden”, zeggen het kabinet van bevoegd minister David Clarinval (MR) en de FOD Volksgezondheid. “Volgens deze timing dient er een algemene vaccinatiestop te worden opgelegd vanaf 2025. In de aanloop van dit moment is de vaccinatie op conventionele beslagen de voorbije jaren dan ook stelselmatig afgebouwd.”
De epidemiologische toestand van IBR verslechterde de voorbije 2 jaar echter, wat Clarinval ertoe noopte om de vaccinatiestop al een keer uit te stellen tot 1 november 2025. “In het najaar van 2024 en begin 2025 waren er verschillende uitbraken van IBR op vrije bedrijven, waarbij getroffen bedrijven werden geruimd. Dit leidde tot grote ongerustheid in de sector, waarbij veel veehouders wensten te vaccineren om hun dieren beter te beschermen tegen een (her)infectie”, aldus het Wetenschappelijk Comité (WC) van het FAVV in een advies dat binnenkort gepubliceerd wordt (zie verder).
De situatie is er de voorbije maanden niet op verbeterd. Eerder kondigde Clarinval al aan dat hij van plan is om de deadline voor de vaccinatiestop nog eens uit te stellen naar november 2027. Volgens het kabinet en de administratie van de minister wordt er gewerkt aan de wettelijke basis voor dit uitstel. Tegen 2030 zou België dan haar IBR-vrije statuut willen aanvragen, waardoor bijvoorbeeld beperkingen op handel met IBR-vrije landen zullen wegvallen.
Gebrekkige strategie
Het IBR-programma stoelt nu op de meldingsplicht van klinische verdenkingen (al dan niet bevestigd door virologische onderzoek), regelmatige monitoring op conventionele beslagen en snelle eliminatie van IBR-positieve dieren. Op conventionele vleesveebeslagen en gemengde beslagen wordt deze screening jaarlijks uitgevoerd via bloedanalyse. Op melkveebedrijven ingeschreven via tankmelkopvolging worden 8-wekelijkse tankmelkstalen genomen. De rest neemt ook bloedstalen. “Op basis van de resultaten van deze analyses worden statuten toegekend aan deze beslagen”, aldus het kabinet van Clarinval en de FOD Volksgezondheid. IBR-positieve dieren moeten worden geruimd binnen een bepaalde termijn na het afleveren van het slachtbevel.
De actuele IBR-situatie in België toont duidelijk aan dat de huidige maatregelen niet genoeg zijn om een snel einde te maken aan de verspreiding van de dierziekte. DGZ trok dan ook recent aan de alarmbel en verspreidde een plan met 10 acties om de controle te herwinnen.
Het Wetenschappelijk Comité van het FAVV stelde ook een advies op met een aantal voorwaarden voor een veilige afbouw van vaccinatie. “De epidemiologische situatie laat een onmiddellijke vaccinatiestop niet toe. Een snelle afbouw van vaccinatie is echter noodzakelijk, maar moet gekoppeld worden aan structurele verbeteringen met betrekking tot de bioveiligheid, handelstoezicht en monitoring op niet-conventionele bedrijven.”
Motor van infectie
Zowel DGZ als het WC identificeren afmestbedrijven en handelsstallen als ‘een continue besmettingsbron voor alle andere bedrijven’. ”Op veel van deze niet-conventionele bedrijven is het IBR-virus vandaag nog aanwezig, waardoor ze een blijvende bron van besmetting vormen voor conventionele bedrijven”, zegt het advies van het WC.
“In België zijn er nog een 300-tal niet-conventionele afmestbedrijven waarvan we weten dat er op de meerderheid nog IBR-dragers aanwezig zijn”, zegt Gillis. “Jaar in jaar uit blijft het aankopen van in de handel besmette runderen de voornaamste reden van IBR-verspreiding.”
Het grootste probleem is dat dieren van verschillende statuten met elkaar in contact kunnen komen terwijl ze in handen van de handelaars zijn. “Het onderling mengen van dieren van verschillende origine bij een handelaar is gevaarlijk en zou moeten verhinderd worden”, schrijft het WC.
Onderzoek wijst er telkens op dat runderen tijdens de handelsperiode in contact kwamen met het virus, meent Gillis van DGZ. “Bijvoorbeeld door de afvoer van gekende besmette bedrijven niet af te scheiden. Bioveiligheid is de belangrijkste pijler van het IBR-bestrijdingsprogramma. Het staat voor ‘gezond scheiden van besmet’. Dit laatste is nog niet gelukt in de handel, vandaar de huidige problematiek.”
De handel bleef altijd buiten schot bij de bestrijding van IBR, zegt Hans Nauwynck, lid van het Wetenschappelijk Comité van het FAVV. Om ervoor te zorgen dat dieren van verschillende statuten niet meer met elkaar in contact kunnen komen, adviseert het comité om dierbewegingen in de handel verplicht te registreren en te traceren. Handels- en afmestactiviteiten mogen ook niet meer gecombineerd worden op 1 locatie. “Deze combinatie van activiteiten is een groot risico voor de introductie van nieuwe besmettingen in de handelsketen en zou idealiter verboden moeten worden.” Om de situatie op niet-conventionele beslagen beter in beeld te brengen, wordt momenteel wetgeving voorbereid, laat het kabinet van Clarinval en de FOD Volksgezondheid weten.
Gericht vaccineren
Een bestrijdingsstrategie met een te eenzijdige focus op vaccinatie geeft veehouders een vals gevoel van veiligheid, zeggen zowel DGZ als het WC van het FAVV. “Bij contact met het virus zal er ondanks vaccinatie mogelijk toch een beperkt aantal IBR-dragers ontstaan. Vaccinatie voorkomt symptomen maar niet per se infectie”, benadrukt Gillis. “Geen enkel vaccin voorkomt IBR-overdracht volledig, zeker in stresssituaties zoals langdurig transport. IBR-vrij geraken kan alleen als we de handel veilig maken. Geen enkel vaccin kan dit realiseren. Op termijn is non-vaccinatie nodig om handelspartners voldoende zekerheid te bieden dat IBR niet aanwezig is in de verhandelde runderen.”
“Vaccineren is efficiënt, maar zolang je inslepen krijgt, is het dweilen met de kraan open“, zegt Nauwynck. “Het zou ook spijtig zijn van alle investeringen die veehouders tot nu gemaakt hebben, als we terug volop zouden vaccineren.” Het IBR-programma staat dan terug bij af.
De vraag is dan ook volgens het WC niet of we terug massaal moeten vaccineren, maar waar en wanneer we meer gericht vaccinatie kunnen inzetten. Zo bevelen ze aan om op afmestbedrijven langdurig en intensief te vaccineren, door dieren intranasaal te vaccineren bij aankomst en door deze vaccinatie om de 6 maanden te herhalen. “Ook bij doorbraken dient met vaccinatie alles onder controle gebracht te worden.” Handelsstallen zouden dan weer niet mogen vaccineren, om een snelle detectie van besmette dieren op ontvangende bedrijven mogelijk te maken. De resultaten van testen zijn immers minder betrouwbaar bij gevaccineerde dieren.
Tot slot stelt het WC verdere verbeteringen van de monitoring en bioveiligheid voor. Veehouders moeten de quarantaine van nieuwe dieren strikter naleven en erfbetreders moeten stelselmatig bedrijfseigen kledij, schoeisel en medisch materiaal gebruiken.
“Nu is het aan de sector en aan beleidsmakers om met onze adviezen aan de slag te gaan. De laatste sprint is de moeilijkste”, besluit Nauwynck.





