Startpagina Akkerbouw

Feiten en fabels over knolcyperus op de rooster

Als afsluiting van een vierjarig Vlaio-LA-onderzoeksproject werd een studienamiddag georganiseerd rond hoe we samen als sector knolcyperus kunnen bestrijden.

Leestijd : 7 min

Bij de start van de studienamiddag gaf Sander Palmans, coördinator PVL (Proef- en Vormingscentrum voor de Landbouw) te Bocholt te kennen onder de indruk te zijn van de grote opkomst. “Dat geeft toch wel aan dat de sector met een probleem zit.”

Als eerste mocht Shana Clercx, onderzoekster bij PVL, toelichting geven bij de opgedane ervaringen tijdens het Vlaio-project. Ze gaf aan dat dit het grootste knolcyperusgerelateerde onderzoek in de Benelux van de laatste jaren is. “Hierin zijn feiten en fabels beproefd en gekwantificeerd.” Alles wat ze vertelde tijdens het studiemoment was naar haar zeggen dan ook gestaafd met achterliggende data en statistische info.

Besmetting uit jaren 80

De levenscyclus van knolcyperus kon onderzoekster Clercx zeer eenvoudig toelichten. “Uit een knol komt een plant, die een nieuwe knol vormt waaruit een nieuwe plant komt. Eén plant kan zo 750 andere planten voortbrengen.” Ze benadrukte dat ook het zaad uit bloeiende knolcyperusplanten voor vermeerdering/verspreiding zorgt. “Dat heeft het Vlaio-onderzoek duidelijk aangetoond. Zo’n 30 tot 353 vitale zaden kunnen ontstaan.” Hiermee kon ze een ‘fabeltje’ dat ze meermaals in de praktijk hoort ontkrachten dat stelt dat knolcyperus niet via zaad verspreid kan worden.

In de jaren 80 is knolcyperus via besmet stalmest vanuit Nederland in ons land geraakt, vooral via Limburg. Tegelijkertijd is vanuit Frankrijk via besmette machines om wortelen te rooien een tweede infectiehaard opgedoken. “Hierdoor is heel Vlaanderen besmet. Knolcyperus stopt niet aan de grenzen, dus dit plantje valt ook in Wallonië terug te vinden.”

In de praktijk blijkt knolcyperus voor sommigen nog steeds moeilijk te detecteren. “Er wordt al eens snel gezegd dat het zeebies is of een zeggesoort… Mijn advies is: neem een schup en graaf even in de grond, vind je knolletjes, dan is het knolcyperus.”

Werk van lange adem

Er zijn meerdere werkingswijzen beschreven om knolcyperus te bestrijden. Knollen kunnen gedood worden door een bodemontsmetting, door stomen, vergisten of door compostering. Kiemen van knolcyperus kunnen dan weer gedood worden met bodemherbiciden. Systemische bladherbiciden tasten dan weer scheuten en/of moederknollen aan.

Maaien, begrazen en contactherbicide toepassen zijn dan weer technieken die de plant gaan uitputten. Mechanische bewerkingen, zoals schoffelen, eggen, frezen..., zorgen voor een verdere uitputting. Knolcyperus kan ook onderdrukt worden door een dekgewas aan te houden, maar dit doodt knolcyperus niet af. “Het verbergt enkel het probleem.”

Knolcyperus bestrijden is echter een werk van lange adem, gaf Shana Clercx mee. In het Vlaio-project maakten ze gebruik van een theoretisch model. Dit laat zien dat een ‘kleine’ besmetting aanpakken al minstens 5 à 10 jaar een niet aflatende inzet vraagt.” Haar advies was dan ook om een kleine besmetting niet gigantisch te laten uitgroeien.

Preventie

Zoals eerder aangehaald kan knolcyperus verspreid worden via zaden. Of deze vlot kiemen is natuurlijk afhankelijk van het bodemtype en van het vochtgehalte van de bodem. Een preventieve maatregel is hier om ervoor te zorgen dat knolcyperus niet tot bloeien toe komt en om ervoor te zorgen dat het zich niet kan verspreiden.

Een van de meest sterke preventieve maatregelen is om geen bol-, wortel- en knolgewassen te telen op besmette percelen. In voornoemde teelten zijn er immers nauwelijks mogelijkheden tot curatief bestrijden. De aangehaalde teelten brengen tevens een groot risico op versleping van knollen met zich mee via aanklevende grond aan (oogst)machines of restaardestromen. Onderzoek uit 1990 leerde al dat een toen tweerijige aardappelrooier tot 30 kg aanklevende grond kan bevatten. Bij een perceelsbesmetting van 2 knollen/kg grond, bevat deze rooier dus 60 knollen. Onderzoek uit 2022 bracht aan het licht dat aan een rotoreg maar liefst 36 kg aarde kleefde.

Het recentere Vlaio-onderzoek toonde aan dat landbouwmachines tientallen meters ver knollen kunnen verslepen. “Een rotoreg en schijveneg lieten in het onderzoek zien dat ze tot 40 m ver knollen versleepten. Bij 40 m werden de waarnemingen gestopt, omdat het proefvlak stopte. In praktijk kan het dus nog verder zijn.”

Vitaliteit bekampen

Onderzoekers beproefden ook het inunderen van knolcyperus in slib. Dit kan de vitaliteit van knollen en zaden sterk reduceren. Hierbij moet wel de kanttekening gemaakt worden dat het effect sterk afhankelijk is van de incubatieduur en van de herkomst en de samenstelling van het slib. Hoe agressiever het slib, bijvoorbeeld door een hogere pH, hoe krachtiger het effect.

Shana Clercx stelde heel duidelijk dat knolcyperus niet tegen hitte kan. Tijdens proeven werd bekeken hoe goed zaden en knollen werden afgedood tijdens compostering. Het resultaat hiervan blijkt zeer goed te zijn, op voorwaarde dat de temperatuur voldoende hoog oploopt in de composthoop. Daarom moet het Vlaco-protocol goed gevolgd worden. Minder afdoding kan er zijn aan de randen van de composthoop, waar de temperatuur dus onvoldoende hoog is. Datzelfde geldt voor ‘kleine’ composthopen van bijvoorbeeld wat groenteafval van het eigen bedrijf. Ook hier loopt de temperatuur onvoldoende op.

In het laboratorium werd nog gezien dat in een maïsmicrokuil het afdoden van knollen en zaden van knolcyperus zeer effectief is, als er hier een verblijf van minstens 6 weken is. Ook op praktijkschaal werd dit getest. Daar blijkt een verblijf van minstens 5 maanden in een maïskuil of balen voor 100% afdoding van knollen en zaden te zorgen. In graskuil werd dit niet beproefd.

Een passage door het verteringskanaal van een rund beïnvloedt de vitaliteit van zaden en knollen niet tot nauwelijks. Na een verblijf van zo’n 4 maanden in een drijfmestput werd wel gezien dat er 90% reductie is van de vitaliteit van knollen en zaden van knolcyperus. Onderzoekster Clercx bemerkte hier wel fijntjes dat 90% reductie nog geen 100% is en dat er dus nog steeds risico op verspreiding is.

Naar de bestrijding van knolcyperus wordt al heel lang onderzoek gedaan.
Naar de bestrijding van knolcyperus wordt al heel lang onderzoek gedaan. - Foto: TD

Monitoring toont verschillende klonen

Nog een fabel die Shana Clercx de wereld uit wou helpen is die dat zegt dat er maar één kloon knolcyperus is in ons land. De monitoring die tot nu toe uitgevoerd is, toont een viertal grote genetische clusters. Er zijn dus wel degelijk meerdere klonen. Die laten een verschillende gevoeligheid zien aan herbiciden en alternatieve bestrijdingsmiddelen. Monitoringswerk laat tevens zien dat een grotere knol een grotere overlevingskans heeft.

De onderzoekers probeerden ook drones in te zetten om zo knolcyperus snel te detecteren. Dat leverde al positieve resultaten op, maar er is nog werk aan de winkel. De zon heeft namelijk een enorme invloed op het resultaat. Hevigere of mindere zonneschijn beïnvloedt het model dat gemaakt wordt.

Zwarte braak: een succesvolle bestrijdingsmethode

In het Vlaio-project werden meerdere bestrijdingsmethoden onderzocht. Zwarte braak bleek zo de meest effectieve en robuuste, niet-chemische beheerstrategie. “Maar je moet er intensief mee bezig zijn, tijdig starten en er correct mee omgaan”, aldus Shana Clercx. Het doel ervan is echt om via zwarte braak de scheuten van knolcyperusplanten te bestrijden. Dat kan door vanaf mei tot midden september 4 à 7 behandelingen uit te voeren. Dit kan bijvoorbeeld zijn door met een vleugelschaarcultivator de bodem op 10 cm diepte te bewerken. Op kleine, afgelijnde infecties is dit dan weer niet aangeraden, omdat het gevaar op versleping te groot is.

Ook een thermische behandeling op droogstaand, niet gestresseerd gewas aan lage rijsnelheid kan een optie zijn. “Belangrijk is om te behandelen rond het 4-5 bladstadium, voordat er nieuwe knolvorming is. Sluit hierna af met een groenbemester”, luidde het advies nog.

Door de techniek van zwarte braak toe te passen kan jaarlijks een bestrijdingspercentage tussen 66 en 80% gehaald worden. Na 3 jaar zwarte braak kan zo 98% reductie gehaald worden.

In het kader van de uitputting van de knolcyperusplant kan ook een intensieve begrazing door dieren die de vegetatie kort afbijten genoemd worden. Dit kan na meerdere jaren ook voor een stevige reductie zorgen. Toch denken de onderzoekers dat dit een mooie theorie is, maar dat het in de praktijk minder vlot te realiseren valt.

In navolging van voornoemde mogelijkheid kan ook intensief maaien genoemd worden. Dat is dan meer dan 4 keer op een jaar, want extensief maaien doet de knollenvoorraad net toenemen. Ook deze mogelijkheid wordt onder ‘mooie’ theorie geplaatst. Als in sommige gebieden, zoals Noord-Limburg waar de knolcyperusproblematiek groot is, niet beregend wordt, kan er ook niet intensief gemaaid worden.

Chemische bestrijding

Maïs is dé teelt die het bestrijden van knolcyperus op de meest robuuste en effectieve chemische manier toelaat. Een dubbele naopkomstbespuiting met een mesotrion- en pyridaatherbicide scoort goed en zeer robuust.

In proef werd nog gezien dat een herbicide inwerken voor het zaaien van maïs een techniek is die zeer goed scoort om knolcyperus te bestrijden, maar die wettelijk niet is toegelaten. De dosering van glyfosaat verhogen, is nog een techniek die knolcyperus goed bestrijdt, maar die tevens wettelijk gezien niet is toegelaten.

Andere curatiemethoden

Stationair stomen reduceert de knollenvoorraad snel en effectief, ervoeren de onderzoekers. Toch zijn er heel wat kanttekeningen bij te plaatsen. Hoe dieper de knollen in de bodem zitten, hoe langer er gestoomd moet worden. Grote knollen vergen tevens langer stomen dan kleine. Als nadelen wordt nog het hoge dieselverbruik genoemd en het feit dat alle bodemleven gedood wordt (regenwormen en opgebouwde koolstofketens).

Een bodemontsmetting reduceert tevens snel de knollenvoorraad knolcyperus in de bodem, mits een juiste toepassing. De effectiviteit van deze techniek ligt rond de 90%, wat opnieuw geen volledige bestrijding is.

Conclusie

Samenvattend concludeerde Shana Clerx dat er 2 technieken uit het onderzoek naar voren kwamen die met succes kunnen toegepast worden om knolcyperus te bestrijden, namelijk de techniek van zwarte braak en de techniek waarbij een bodemherbicide wordt ingewerkt voor de maïszaai, gevolgd door 2 naopkomstbehandelingen.

Ze hamerde erop om knolcyperus vroeg te detecteren en bestrijden. Hoe vroeger je bent, hoe makkelijker je het probleem nog kan aanpakken. Niet-kerende bodembewerkingstechnieken helpen ook, omdat je de knollen minder diep in de grond stopt. “De problematiek van knolcyperus moet ketenbreed aangepakt worden. Combineer bestrijdingsmethoden, want er bestaat geen gouden oplossing”, luidde de conclusie nog.

Tim Decoster

Lees ook in Akkerbouw

Meer artikelen bekijken