Gewasopbrengst, ecosysteemdiensten en biodiversiteit op elkaar afstemmen
Zopas heeft Laura Van Vooren haar doctoraat verdedigd: "Multifunctionaliteit in de landbouw: de impact van houtkanten, grasstroken en extensief graslandbeheer op gewassen, regulerende ecosysteemdiensten en biodiversiteit". Promotoren zijn Prof. Kris Verheyen van de Universiteit Gent, Bert Reubens van ILVO en Steven Broekx van VITO.
Agromilieumaatregelen of natuurgeoriënteerde maatregelen worden toegepast om het biodiversiteitsverlies tegen te gaan dat optreedt door schaalvergroting en landbouwbewerkingen. Meestal gaan zo’n maatregelen ten koste van de gewasopbrengst: ofwel kan een stuk areaal niet meer gebruikt worden als teeltzone, ofwel daalt de intensiteit van het beheer. Zowel landbouwers als beleidsactoren moeten dus afwegingen maken tussen enerzijds verlies aan inkomsten (doorgaans gecompenseerd door subsidies) en anderzijds positieve effecten op het milieu en biodiversiteit. Het eerste is relatief makkelijk in cijfers uit te drukken, voor het tweede is dat moeilijker.
Vernieuwend in de studie van Laura Van Vooren is dat ze het concept van ecosysteemdiensten ontrafelde in meetbare indicatoren. Ecosysteemdiensten zijn de directe en indirecte bijdragen van het ecosysteem aan het menselijk welzijn. Met andere woorden: het zijn de voordelen die mensen kunnen halen uit de natuur en uit natuurlijke processen. Indicaties hiervoor zijn bijvoorbeeld koolstofopslag in de bodem, waterkwaliteitsverbetering, erosievermindering en natuurlijke plaagbestrijding.
In eerdere studies werd vaak op slechts één specifieke ecosysteemdienst gefocust. “Met de analyse van de brede set van ecosysteemdiensten en bijhorende indicatoren komt er nu voor het eerst een objectieve, betrouwbare meting van de multipele effecten van houtkanten, grasstroken en graslandbeheer.”
Cijfers over de grootte van een effect zijn voor een deel plaats- en situatie-afhankelijk, en dus niet universeel geldend. “De exacte verhouding tussen opbrengstverlies, biodiversiteit en ecosysteemdiensten blijkt sterk mee te worden bepaald door bijvoorbeeld de ligging of afmetingen van de houtkanten of grasstroken, of door het type beheer bij grasland bijvoorbeeld weidevogelbeheer of beheer in functie van plantendiversiteit.” Maar de grootteorde is zeker richtinggevend voor wie in de toekomst een kosten-baten afweging wil maken.
Koolstof: In de bestudeerde grasstroken blijkt het gehalte aan bodem
Waterkwaliteit: Zowel grasstroken als houtkanten- dragen potentieel sterk bij tot de
In het diepere en oudere grondwater is het waterzuiverend effect iets minder uitgesproken, maar zeker significant: 34% afname van stikstof onder houtkanten, 32% onder grasstroken.
Deze effecten zijn natuurlijk het meest uitgesproken op hellende percelen waarbij het afstromende water verondersteld wordt integraal de houtkant of grasstrook te passeren. In realiteit is dat niet steeds zo.
Erosie: Erosie laat zich volgens de metingen van Laura van Vooren met gemiddeld 90% reduceren door grasstroken. Een gelijkaardige score is er bij de houtkanten: tot 91% reductie van erosie.
Dieren: Qua
Opbrengst: De gewas
Bij graslandbeheer bleken opbrengst, ruw eiwitgehalte en minerale stikstof in de bodem hoger in de reguliere en intensief beheerde graslanden dan bij extensieve graslanden met weidevogel- of botanisch beheer. Bij extensief beheer werden meer plantensoorten geteld.
De cijfers bevestigen dat vergroeningsmaatregelen effectief zijn. Maar er is in de praktijk marge om te streven naar een evenwicht in de doelstellingen, voor een zo optimaal mogelijke netto prijs. “Er moet met zorg naar de kostenefficiëntie worden gekeken. Eenvoudig vertaald: het inkomensverlies van de landbouwers hoort op een rechtvaardige manier te worden gecompenseerd om belangrijke maatschappelijke baten te realiseren.”
Enkele quick wins om de kostenefficiëntie te verbeteren hebben te maken met versoepeling van voorschriften. Laura van Vooren: “Als je mogelijke eindproducten zoals houtsnippers of gras van beheergraslanden economisch kan valoriseren, beïnvloedt dat de kostenefficiëntie. In de huidige bedrijfsvoering zie je vaak weinig toepassingsmogelijkheden voor dergelijke valorisaties. Ook de flexibiliteit voor de landbouwers om de natuurbeheersmaatregelen binnen een lokale visie te laten passen kan groter en beter. Ten slotte kunnen de mogelijkheden om landbouwers onderling te laten samenwerken uitbreiden. Samenwerkingen tussen boeren en landschapsbeheerders verhogen de efficiëntie. Laat bijvoorbeeld toe om de beheerswerken gezamenlijk te organiseren!”
Rekentool als volgende stap
Een eigen eindbalans van kosten en baten opmaken als landbouwbedrijf is met deze studie een stap dichterbij gekomen. Gegevens over de impact op opbrengsten waren essentieel. Een heuse gebruiksvriendelijke interactieve rekentool is een volgende mogelijke stap. Het zal een multifunctioneel afwegingskader bieden en bijdragen tot de ontwikkeling van weldoordachte maatregelen binnen een meer agro-ecologische landbouw.
Een belangrijk advies op basis van dit doctoraat is om niet te focussen op één functie. “Beter evalueer je wat de impact is op een hele reeks van functies als je een maatregel wilt ontwerpen/implementeren. Zo kan je zoeken naar win-wins en trade-offs vermijden.”
Maar een even belangrijke boodschap is dat een ecosysteemdiensten-kader ook een belangrijke stap is richting een systeembenadering van transities en veranderingen in het landbouwsysteem. “Eén aspect of maatregel veranderen binnen een volledig bedrijfssysteem is vaak noch voldoende effectief noch economisch interessant. Beschouw dus het volledige systeem.”