Begin juni draait de moestuin op volle toeren. Een echte aanrader is selder in al zijn verscheidenheid. Sommige soorten kan je nu nog zaaien, voor andere soorten is het hoogtijd om de jonge plantjes uit te planten in de volle grond.
Wie nog een plaatsje over heeft in de moestuin en in het najaar wil genieten van selder moet nu echt wel aan de slag. Alhoewel, de ene selder is de andere niet. Zo kan men snijselder nog tot eind deze maand gewoon buiten ter plaatse uitzaaien, de voorgezaaide plantjes van knolselder daarentegen moeten dringend de grond in, wil men nog vóór de eerste vorst een dikke knol oogsten. Niet alleen het tijdstip van de teelt, ook het deel van de plant dat geschikt is voor consumptie varieert naargelang de soort selder.
Botanisch
Selder behoort tot de familie van de schermbloemigen (Apiaceae), een familie waarvan een groot aantal planten (venkel, dille, kervel, peterselie, pastinaak, lavas, …) geteeld worden omwille van hun kruidige bladeren, stengels of wortels. Wilde selder (Apium graveolens) komt over grote delen van de wereld in het wild voor en wordt ook bij ons wel eens in de vrije natuur aangetroffen. Het is een tweejarige plant die in het eerste jaar vegetatief groeit en onder invloed van de koude wintertemperatuur, het tweede groeiseizoen overgaat tot de vorming van een bloeistengel waarna de plant afsterft. Dit is meteen ook de verklaring waarom selder (en zeker bleekselder) gevoelig is voor ‘schieten’. Als selder tijdens de teelt te lang wordt blootgesteld aan te lage temperaturen of groeistoringen als gevolg van droogte, kan al tijdens het eerste groeiseizoen een bloemstengel worden gevormd, waardoor groei stilvalt.
Zelf zaaien
Op snijselder na, die gewoon ter plaatse uitgezaaid wordt, vraagt selder een voldoende hoge kiem- en opkweektemperatuur. De vroege zaai gebeurt het best binnenskamers in een zaaibakje, later kan het ook in de serre of de koude bak, bij een ideale temperatuur van 18° tot 20°C. Selder is een trage kiemer en de zaden kunnen eventueel voorgekiemd worden door ze te mengen met vochtig zand (altijd vochtig houden) en ze op een warme plaats (20°C) te zetten tot de witte wortelpuntjes zichtbaar worden. Daarna uitzaaien zoals gewoon zaad. Selder is een lichtkiemer en wordt dus niet (druk het fijne zaad goed vast in de zaaigrond) of slechts heel licht (bv. met een laagje witzand) afgedekt. Na het verschijnen van de echte blaadjes kan er verspeend worden naar kleine potjes. Na afharden kunnen de plantjes dan verhuizen naar hun definitieve groeiplaats. Verspenen heeft het voordeel dat de jonge plantjes zonder veel groeiremming (gevaar op vroegtijdig doorschieten) vlot doorgroeien als ze worden uitgeplant.
Selder in de tuin
Gelukkig zijn er in de handel volop klant-en-klaar plantjes te koop die we enkel nog op het juiste moment op de juiste plaats dienen uit te planten. Selder houdt van een losse, vochthoudende, humusrijke bodem met een vrij neutrale zuurtegraad (pH 5,5 – 6,5). Voorzie, zeker op lichte gronden, een voldoende voorraad humus in de grond, zo kan er voldoende vocht en voedsel bewaard worden om de groei over het hele seizoen gelijkmatig te laten verlopen, waardoor het risico op schieten wordt vermeden en de bewaarbaarheid van knolselder wordt verhoogd. Zorg verder voor een standplaats met veel zon en voldoende tocht, zodat het blad snel kan opdrogen om problemen met schimmelziekte te voorkomen. Zet bleek- en knolselder pas vanaf begin mei buiten op de definitieve groeiplaats. Let bij het uitplanten nauwkeurig op de plantdiepte: het hart van de plant moet net boven de grond komen (zet de perspotjes zo in de grond dat de bovenkant gelijk zit met de grond. Een flinke gietbeurt na het planten zorgt ervoor dat de omgevende grond goed aansluit rond het wortelkluitje. Geef tijdens de teelt eventueel nog wat extra meststof (12-10-18), zodat de groei vlot doorgaat.
Soorten selder
In de loop der jaren ontwikkelde zich uit de wilde selder een 3-tal soorten selder met elk hun specifieke teeltwijze en smaakeigenschappen.
Snijselder of groene selder: Apium graveolens var. secalinum. Deze hebben een holle bladsteel, zijn tamelijk winterhard (de zachte winters van afgelopen jaren kunnen ze makkelijk overleven) en vrij ziektetolerant. Snijselderplanten bestaan uit verschillende scheuten en vertonen een bossige groei. Zaaien kan vanaf april tot eind juli in de volle grond. Je kan er regelmatig wat bladeren van snijden of plukken (zorg ervoor dat het hart van de plant intact blijft) tijdens de teelt, terwijl de plant blijft verder groeien. Zaaien (zaai op rijtjes met een tussenafstand van 25 cm en dun de plantjes uit op 15 cm van elkaar) kan vanaf april tot einde juli in de volle grond. Snijselder is zeer aromatisch en wordt vaak gebruikt om gerechten op smaak te brengen. Groene selder lijkt wat vorm betreft meer op bleekselder en bestaat uit één groeipunt met lange bladstelen. De planten kunnen in volle grond uitgeplant worden van eind april tot begin juli op rijen met een rijenafstand van 30 cm en 15 cm tussen de plantjes. Door het planten in de tijd te spreiden kan je bijna jaarrond over verse selder beschikken. Groene selder wordt op zijn geheel geoogst en wordt heel dikwijls als soepgroente gebruikt.
Bleekselder: Apium graveolens var. dulce heeft volle bladstelen, is heel vorstgevoelig en veel vatbaarder voor ziekten, met name bladvlekkenziekte. Vroeger was er alleen groene bleekselder die je zelf moest bleken door de bladeren van de volgroeide plant dicht te binden en ze af te schermen van het zonlicht. Nu zijn er in de handel ook zelfblekende soorten beschikbaar die van nature een eerder geelgroene kleur hebben. Plant (groene) bleekselder van mei tot eind juli uit op rijen met 40 cm afstand en 30 cm afstand in de rij. De bladstelen van bleekselder worden dikwijls gebruikt als stoofgroente, de bladeren worden als soepgroente gebruikt.
Knolselder: Apium graveolens var. rapaceum heeft een verdikte, eetbare wortel met een lichtpaarse tot witgele kleur schilkleur en een roomwitte kleur van het vruchtvlees. Men onderscheidt bij knolselder de langbladige types (tragere ontwikkeling van de knollen die ook kleiner blijven) waarvan het loof goede culinaire kwaliteiten heeft en de kortbladige types (snelle ontwikkeling van de grote knollen) met loof dat minder geschikt is om te verwerken in de keuken. Uitplanten van knolselder (rijen op 50 cm van elkaar, 40 cm in de rij) dient voldoende vroeg op het seizoen te gebeuren (mei of juni), opdat de knol zich voldoende kan ontwikkelen voor de eerste vorst aanbreekt. De beste manier om de knollen te bewaren is ze te rooien vóór de eerste vorst en ze te herplanten in een vorstvrije serre, zodat men ze naar believen kan oogsten tot het voorjaar.