Tijdige zaai voor een maximale stikstofopname
Welk vanggewas kies ik?
Hogere weerbaarheid van de bodem
Soortenrijke mengsels hebben veel voordelen
“Het gebruik van een mengsel van vanggewassen zal de gunstige eigenschappen van ieder type met elkaar combineren”, vertelt Stijn. Hij kiest voor soortenrijke samenstellingen van soms 7 tot 8 soorten. Een blad-rammenas zal diep wortelen en eventueel storende bodemlagen openbreken, vlas daarentegen heeft een zeer uitgebreid stelsel van lange smalle wortels, facelia heeft dan weer een dicht en meer oppervlakkig wortelpatroon... Beworteling op verschillende niveaus in de bodem heeft als voordeel nutriënten uit verschillende lagen te kunnen opnemen en de impact van verdichte lagen te milderen. Je kan er bijvoorbeeld ook voor kiezen om een droogtegevoelig met een minder droogtegevoelig vanggewas te combineren of om een vorstgevoelige met een minder of niet vorstgevoelige groenbedekker te combineren. Dit laatste kan eventueel verlies van gevangen stikstof in de winter, ten gevolge van het afvriezen van een vanggewas, tegengaan.
Vanggewassen helpen je om je perceel te leren kennen. Je kan bijvoorbeeld bodemproblemen ontdekken door de groei van de vanggewassen op te volgen. Zo zijn facelia en gele mosterd gevoelig voor structuurschade, en kunnen de sproeisporen in tarwe of aardappelen, of andere zones met een slechte bodemstructuur, zichtbaar worden door een verminderde gewasontwikkeling op deze plaatsen. Benut de vanggewassen dus ook om de bodem van de percelen beter te leren kennen en zo gericht actie te ondernemen!
Rekening houden met volgteelt
Hou bij de keuze van je vanggewas reeds rekening met zijn functie als groenbemester. Bij het inwerken van een vanggewas in de bodem in het voorjaar, wordt het vanggewas een groenbemester. Om dit zo goed mogelijk te benutten, moet bij de keuze van het vanggewas in de zomer/ het najaar reeds rekening gehouden worden met de volgteelt in het voorjaar. Hierbij zal de snelheid van stikstofvrijstelling uit het gewas enerzijds, en de stikstofopname van de volgteelt anderzijds, van belang zijn. Enkel als de stikstofvrijstelling van het vanggewas en de stikstofopname door de volgteelt samenvallen, kunnen we spreken van een goede groenbemester.
Algemeen is het zo dat de grasachtige groenbedekkers (gras, snijrogge, Japanse haver) een tragere stikstofvrijstelling hebben door hun hogere C/N-verhouding (koolstof/stikstof). Deze vanggewassen worden dus het best tijdig ingewerkt, indien mogelijk reeds een 4-8-tal weken voor het zaaien of planten van de volgteelt (men moet wel rekening houden met de verplichte aanhoudingstermijn). Een volgteelt zoals prei of knolselder die in de beginperiode weinig stikstof nodig heeft, en die tot laat in het jaar stikstof opneemt, is ideaal om de vrijstelling van stikstof uit deze koolstofrijke groenbemesters maximaal te benutten.
De meer bladrijke vanggewassen zullen hun stikstof sneller ter beschikking stellen. Ook hier mag reeds, indien mogelijk, een viertal weken voor zaaien of planten van de volgteelt het gewas vernietigd en ondergewerkt worden. Volgteelten met een vroege en hoge stikstofvraag zoals spinazie, aardappel en maïs zijn gebaat met een bladrijke groenbemester zoals bladrammenas, facelia en gele mosterd.
Vernietigen en inwerken van een groenbedekker
Het vernietigen en inwerken van een groenbedekker wordt het best in 2 afzonderlijke bewerkingen gedaan, zeker als er een vrij grote massa moet ingewerkt worden. Op Stijns bedrijf wordt, doordat hij de bodem niet kerend bewerkt, het type groenbedekker ook afgesteld op de vereisten van het zaaibed voor de volgteelt. Is dit een delicate volgteelt zoals ajuin, dan zal een mengsel gekozen worden dat een voldoende fijn zaaibed mogelijk maakt. In geval van maïs is dit minder aan de orde. Veelal worden bij Stijn de groenbedekkers eerst geklepeld, gevolgd door een schijveneg, al dan niet in combinatie met een gift dierlijke mest.
Het direct inploegen van een grote massa groenbedekker is af te raden, er kan namelijk een soort inkuileffect ontstaan met een anaërobe (= zuurstofarme) vertering tot gevolg. Dit zal een negatief effect hebben op de vertering van het vanggewas en op de wortelontwikkeling van de volgteelt.
Een grote massa groenbedekker wordt het best vooraf verkleind en eventueel lichtjes met de bodem vermengd. Dit is zeker belangrijk als de groenbedekker niet afgestorven is. Dit kan je doen met een schijveneg, frees, cultivator, (klepel)maaier of kneuzer. Deze bewerking kan een aantal weken voor het uiteindelijke inwerken gebeuren en zal als voordeel hebben dat de groenbedekker mooier kan ondergewerkt worden en beter verdeeld zal zijn over de bouwvoor.
Laat oogstresten aan het oppervlak liggen
Indien de volgteelt geen fijn zaaibed vereist, kunnen de resten van het vanggewas het best zoveel mogelijk aan het oppervlak blijven, omdat het bodemleven hier ook het meest actief is. In die optiek maakte Stijn op zijn bedrijf ook de omslag naar niet kerende bodembewerking. Voor hem heeft dit vooral tot doel om koolstof op te bouwen in de toplaag en zo op termijn minder meststof nodig te hebben. Ook is Stijn van menig dat ploegen zorgt voor een storende laag, de ploegzool. Het in de voor rijden met de tractor verhoogt het risico op storende bodemverdichting. Je kunt de bodem ook op een andere manier losmaken en beluchten. De bodem niet kerend bewerken vraagt wel meer aandacht. Je moet meer naar de bodem gaan kijken en globaler denken, terwijl je vroeger ploegde en een paar dagen later het zaaibed kon bereiden.
De thema’s niet-kerende bodembewerkingen, inwerken van groenbedekkers en bodemkwaliteit worden toegelicht tijdens verschillende thematische uitwisselingsmomenten.





