
Boerenwijsheden
Weervoorspellingen zijn het resultaat van duizenden waarnemingen en miljarden berekeningen, elke dag opnieuw. Vroeger bestond er geen internationaal waarnemingsnet, men wist welk weer het vandaag was in zijn dorp of stad, maar hoe het weer elders was en hoe het morgen zou zijn, daar had men het raden naar. Tegelijk was de mens vroeger veel meer aangewezen op de natuur (het veld bewerken, zaaiklaar maken en oogsten duurde toen vele weken). Een natte lente, een slechte zomer of een gure herfst betekende hongersnood. Logisch dus dat de mens altijd getracht heeft om de grillen van weer en klimaat te doorgronden.
Door het feit dat onze voorouders veel dichter bij de natuur stonden en het weer dagelijks observeerden, konden ze bepaalde waarnemingen linken aan allerlei weerfenomenen. Zo ontstonden naast allerlei andere boerenwijsheden, vaak in verband met het juiste zaai- of oogsttijdstip van landbouwgewassen, ook de weerspreuken. In onze moderne tijden wordt er vaak wat lacherig over gedaan, maar toendertijd waren weerspreuken meteorologische toptechnologie en een serieus hulpmiddel voor de landbouwer.
Weerspreuken
Veel weerspreuken zijn gelinkt aan heiligen en dus aan vaste dagen, de zogenoemde merkel- of lotdagen. Ondertussen weten we dat het weer niet echt rekening houdt met de kalender en dat weerspreuken van het type ‘als vandaag het weer zus is, dan zal het later zo zijn’ niet altijd even betrouwbaar zijn. ‘Medardus met zijn regen, hou je 6 weken niet tegen’, is een klassiek voorbeeld van zo’n weerspreuk.
Andere weerspreuken baseren zich op waarnemingen. Door de natuur nauwkeurig te observeren, kan je iets vertellen over het weer. Dat is het juiste uitgangspunt en heeft ons heel wat weerspreuken bezorgd met een vaak correcte, voorspellende waarde. Een bekend voorbeeld van zo’n spreuk is: ‘Kring rond de zon brengt regen in de ton’.
Nog andere weerspreuken voorspellen welk weer een bepaalde maand voor ons in petto heeft of hoe het weer in een bepaalde maand (of in een andere welomschreven periode) van invloed is op het weer in een andere maand of bepalend is voor een andere activiteit. Een weerspreuk uit dit genre is: ‘Zo heet in juni, zo koud in december’.
Omdat de dagspreuken misschien wel onbetrouwbaar zijn, maar toch zo mooi, zullen we vanaf nu regelmatig zo’n spreuk meegeven in deze rubriek. Graag geven we van de 2 andere types weerspreuken er hier nog een aantal mee. De ouderen onder ons zullen ze zeker nog gehoord hebben van hun ouders, de jongere lezers horen ze misschien voor het eerst en zien hopelijk de waarde in van zo’n door de jaren heen verfijnde kennisoverdracht.
Weerspreuken en weersverschijnselen
Wolken ‘Schaapjes aan de hemelbaan, kondigen regen aan’; ‘Hebben de wolken 's ochtends rode randen, altijd is er wind en nat voor handen’.
Wind ‘De wind zuidwest, is 't regennest’; ‘Veel wind, weinig regen’; ‘Hoe wankeler de wind, hoe vaster het weer’ of gelijkaardig: ‘Wees voor een weersomslag niet beducht, als er geen wind is in de lucht’; ‘Noordenwind met volle maan, kondigt een strenge winter aan’; ‘Wind in de nacht opgestaan, brengt regen aan’; ‘In de zomer oostenwind en avondrood, leggen de warmte bloot’; ‘In de winter westenwind en avondrood, maakt de koude winter dood’; ‘Krimpende wind (windrichting verandert in tegenwijzerzin) en uitgaande vrouwen die zijn niet te vertrouwen’ of ook ‘Een krimper is een stinker’.
Sneeuw ‘Wil de sneeuw niet vlug verdwijnen, zeker zal er nieuwe verschijnen’ of ook ‘Sneeuw die blijft liggen langs de grachten, ligt op andere te wachten’.
Avond- en ochtendrood ‘De avond rood, de ochtend grauw, brengt het schoonste hemelblauw’; ‘Avondrood geen nood, morgenrood regen in de sloot’; ‘Avondrood teder, morgen mooi weder’; ‘'s avonds rood en 's morgens grijs, men gaat dan steeds gerust op reis, doch 's avonds grijs en 's morgens rood, men stelt zich dan aan regen bloot’.
Maandgebonden weerspreuken
De mooiste dagspreuken voor januari en februari geven we alvast mee.
Januari De maand januari wordt ook wel de ‘louwmaand’ genoemd. Daarbij zou ‘louw’ een verbastering van ‘looien’ zijn. De maand januari was namelijk de maand bij uitstek voor het looien van de huid van geslachte dieren. Opdat het weer in de rest van het jaar goed zou zijn, dient januari droog, koud en winderig te zijn, zoals blijkt uit de volgende spreuken: ‘Knapt januari niet van de kou, dan draagt augustus hare rouw’; ‘Is januari te warm, dat God zich dan erbarm!’; ‘Geeft januari muggenzwermen, dan zullen w'in augustus kermen’ of ook ‘Als in januari de muggen zwermen, dan moogt ge in maart uw oren wermen’; ‘Is het weer in januari droog, komen de vruchten zwaar en hoog’; ‘Draagt de nieuwe maand een wit kleed, dan wordt de zomer weer zeer heet’.
Februari Om voor de hand liggende redenen wordt de maand februari ook wel ‘sprokkelmaand’, ‘schrikkelmaand’ of ‘dooimaand’ genoemd. Voor een goed boerenjaar dient februari vochtig en fris te zijn en is sneeuw welkom. De volgende weerspreuken verwoorden dit op rijm: ‘Geeft februari de winter niet, hij is voor Pasen in 't verschiet’; ‘In februari erg veel mist, geeft veel gras en hooi in de kist’. Ondanks dat februari vaak omschreven wordt als de maand met het felste winterweer, is er ook al hoop op beterschap: ‘Februari is nooit zo fel, of hij geeft zijn zomerse dagen wel’ of ook ‘Al is de sprokkel nog zo fel, ze heeft 5 schone dagen wel’.