Startpagina Akkerbouw

Expert bemesting Bram Van Nevel: “Fractioneren is een belangrijk deel van de oplossing”

Bemesting is een ‘hot topic’, zeker omdat MAP 7 nog steeds erg actueel is. Landbouwers kunnen hun licht opsteken voor advies bij Inagro, B3W, studiedagen van het departement Landbouw en Visserij, of bij andere organisaties. Bram Van Nevel werkte bij Inagro en gaf boeren graag bemestingsadvies. Hoe dat tot stand komt, legt hij aan Landbouwleven uit.

Leestijd : 10 min

Hoewel Bram Van Nevel net een nieuwe functie uitoefent bij het departement Landbouw en Visserij, kennen veel mensen hem als de voorlichter rond bemesting bij Inagro. Hij heeft daar namelijk 12 jaar gewerkt. De eerste 2 jaar was hij er onderzoeker in de champignonteelt. Daarna kwam hij in het team met Franky Coopman, voor de bemestingsadviezen. Tien jaar heeft hij zich verdiept in de materie, door halftijds aan het werk te zijn als bemestingsadviseur en halftijds bij het toenmalige Coördinatiecentrum Voorlichting en Begeleiding Duurzame Bemesting (CVBB) en bij B3W. Daar deed hij begeleiding van boeren die stalen hadden genomen. “Zo had je mooi de link tussen wat je meet, de bemesting en het advies”, geeft hij mee. Tijd voor een gesprek.

Advies en staalnames

LBL: “Hoe maak je het perfecte stikstofadvies?”

BVN: “We hebben tabellen van verschillende teelten, met groeiweken eraan gekoppeld. Net voor de teelt heeft het gewas nog de volledige behoefte nodig. Tijdens de teelt daalt die behoefte. We starten dus van een bepaalde waarde. De stikstofleverende factoren, zoals mineralisatie uit organische stof, groenbedekkers of voorgaande teelten en vroegere organische bemesting brengen we dan in mindering. In het kader van mineralisatie houden we rekening met de bodemtextuur en het koolstofgehalte. Hoe lichter de textuur en hoe hoger het koolstofgehalte, hoe meer mineralisatie wordt gerekend. Dat komt omdat daar sneller een hogere bodemtemperatuur bereikt wordt.

Om advies te geven, moeten we bodemstaalnames doen. Die worden gedaan net voor het zaaien of planten, maar kunnen ook tussentijds. Heb je als landbouwer weinig ervaring met adviezen of is het een korte teelt, dan is een staalname vooraf het veiligst. Heb je meer ervaring met het verlagen van de stikstofgift voor zaaien of planten, dan is het meest correcte een tussentijdste staalname.”

Welke adviezen zijn er nog?

Er is een stikstofadvies en een bouwvooradvies. Bij stikstof wordt het nitraatstikstof gemeten. Dat is negatief geladen, net als de bodem, waardoor het niet bindt aan bodempartikels. Het kan uitspoelen, maar de bodem levert ook stikstof: de bodemvoorraad varieert dus.

Bij een bouwvooranalyse meet je positieve elementen die binden aan de bodem. In het labo worden deze nutriënten nagenoeg volledig opgelost en gemeten, dit maakt dat voor een bouwvooranalyse de gemeten waardes vrij gelijk zijn in zowel de winter als in de zomer. Dan geven we een advies inzake de streefwaarde. Is het analysecijfer hoger dan de streefzone, dan wordt iets minder dan de gewasonttrekking geadviseerd en visa versa.

Het staalnamestijdstip is dus vooral belangrijk bij stikstof.

Ja, voor stikstof is het echt een momentopname en moet je dus zo kort mogelijk voor een geplande bemesting advies inwinnen. Bij een staalname voorafgaand aan een basisbemesting krijg je een advies voor het volledige groeiseizoen, al dan niet in meerdere fracties opgesplitst. Dit heeft als voordeel dat je ook voor zaaien of planten zicht hebt op de juiste dosis. Het nadeel is dat de stikstofleverende factoren volledig moeten ingeschat worden en dat er dus meer onzekerheid zit in het advies. Een tussentijds stikstofstaal is op dat vlak correcter, maar dan dien je de basisbemesting vrij correct te kunnen inschatten. Een advies voor bijbemesting is immers het liefst niet nul, omdat je dan reeds te veel hebt bemest, maar ook een te hoog advies voor bijbemesting is ‘not done’, aangezien dit moeilijker toe te dienen is. De ervaring en perceelskennis die je als landbouwer hebt, zijn hier belangrijk.

De ideale bemesting

Welke factoren zijn het belangrijkste bij bemesting, om het correct te doen?

De pH en het koolstofgehalte moeten op punt staan. Als de pH te zuur is, dan gaat de beschikbaarheid van de nutriënten lager zijn. Soms zien we een fosforgebrek in maïs, dat komt soms omdat pH te zuur en/of de bodem nog koud is, en niet altijd omdat er te weinig fosfor in de bodem zit. Het koolstofgehalte is moeilijker om aan te pakken, maar het blijft de basis. Je hebt het klei-humus-complex, dat zijn de negatief geladen elementen van de bodem, waar de positieve elementen aan kunnen binden. Hoe beter het klei-humus-complex, hoe meer nutriënten aan de bodem kunnen binden. Heb je vooral zandgrond en weinig humus, dan kan de grond weinig voedingsstoffen vasthouden. Een kleigrond gaat van nature meer nutriënten zoals fosfor en kalium vasthouden.

Hoe hou je rekening met mineralisatie?

Een goed stikstofadvies geven is het moeilijkste, omdat je de onzekerheid hebt over de hoeveelheid stikstof die er kan vrijkomen uit de stikstofleverende factoren. In de stikstofbemesting raden we daarom vooral aan om de giften te spreiden in de tijd, zeker in de teelten waarbij dat mogelijk is, zoals in aardappelen en groenten. Daar kan men 70% bemesting geven bij planten, en nadien kijken of er een tekort is of niet. Bij prei kan dat zelfs de helft zijn. Hou ook zeker rekening met de voorgaande teelt. Een goed vanggewas kan makkelijk 30-50 eenheden stikstof naleveren. Ook oogstresten van voornamelijk groenten brengen heel wat bij, na een tweede vrucht bloemkool kan het volgende groeiseizoen makkelijk 50-70 eenheden stikstof bespaard worden, in het geval van spruitkool is dit nog hoger! Vanuit de overheid is het voor groenten uit groep 1 en 2 verplicht om stikstofadviezen in te winnen. Nog te vaak wordt dat beschouwd als een verplichting en laat men alles in eenmaal bemonsteren. Een juistere manier is dat je als landbouwer zegt wanneer de staalnemer moet langsgaan, want voor elke teelt is dat anders.

De landbouwer moet dus het best zo dicht mogelijk bij zijn gewas staan om in te schatten.

Inderdaad. Wij geven wel 3 richtlijnen. Ofwel gebeurt een staalname net voor het zaaien of planten, dat is het gemakkelijkste. Liefst gebeurt dit een week of 2 ervoor. Een tweede richtlijn is minimum 4 weken na een bemesting. Meststoffen zijn vaak ammoniakaal, in de bodem zal het ammonium omzetten naar nitraatstikstof en dat duurt zo'n 4 weken. In een derde richtlijn geven we mee dat een tussentijdse staalname het best voor een grote groeipiek gebeurt. Bij aardappelen is dat bijvoorbeeld een 2 weken nadat de aardappelen zijn opgekomen. In bloemkool is dat 4 weken na het planten en bij prei 8 tot 12 weken na het planten. Het zijn maar richtlijnen. Bij een droog jaar moet je je stalen iets later nemen, wanneer de meststoffen opgelost zijn.

MAP en MAP-meetpunten

Hoe zit het met de residumeting?

De nitraatresidu's worden standaard tussen 1 oktober en 15 november gemeten. De bedoeling van de bemestingsadviezen is dat zowel de opbrengst als het nitraatresidu zo goed mogelijk is. Het blijft echter wel een evenwicht zoeken, en de resultaten zijn afhankelijk van het jaar. Het blijft ook maar een advies, de groeiomstandigheden zijn jammer genoeg niet te voorspellen. Het kan zijn dat in het ene jaar de opbrengst goed is en het nitraatresidu minder goed, en dat dit het ander jaar andersom is.

Kunnen de staalnames voor residu's wat vroeger?

Voor een deel is dat teeltafhankelijk. Nu gebeurt die staalname tussen 1 oktober en 15 november. Bij groenten zullen we bij Inagro zelden voor 1 november stalen nemen. Oktober is een groeimaand voor veel teelten, en hierdoor kunnen de residu's zakken. Dat werd ook opgenomen in de voorstellen van MAP 7. Ook op percelen waar groenbedekkers staan, proberen we later staalnames te doen. Bij maïs doen we het dan wat vroeger. De boer wil gras inzaaien en de bodembewerking stimuleert de mineralisatie. Ik begrijp de wetgever die een datum voorop wil stellen, maar ik begrijp de landbouwer ook. Die heeft het gevoel dat hij niet wordt beoordeeld op zijn bemesting. Bij aardappelen heeft de plant in juli – bij bloei – al 80 à 90% van de stikstof opgenomen, maar de mineralisatie van bodemstikstof gaat wel door. En dat zal dus ook een deel van het residu bepalen. Een zo correct mogelijke bemesting is dus cruciaal.

Door je ervaring in bemesting heb je de MAP en bijhorende meetpunten wel zien evolueren.

Het aantal rode meetpunten krijgen we niet onder de 20%. Een rood meetpunt wordt elke maand gemeten, één of meerdere overschrijding(en) per jaar zorgen voor een rode kleur. Moest men echter het aantal overschrijdingen samen tellen, dan is er wel een dalende trend. Sommige beken waren vroeger rood door 4 à 5 overschrijdingen per jaar, nu is dat vaak door 1 of 2 overschrijdingen. Ik heb vooral MAP 4, 5 en 6 meegemaakt. De ene keer werd meer gebiedsgericht gewerkt, en de andere keer meer bedrijfsgericht.

Wat denk je van MAP 7?

De voorstellen vind ik soms nogal drastisch. Ik vond de voorstellen van MAP6+ beter. Daar werden voorstellen gedaan om de basisgift een bepaald percentage van de norm te laten zijn, met een correctie tussentijds. In MAP 7 staat dat men in gebiedstype 1, 2 en 3 geen late aardappelen en groenten mag telen. Dat is te drastisch en heeft een grote socio-economische impact. Er moet overleg zijn, en iedereen binnen de sector moet inspanningen doen.

Sta je achter het systeem van de MAP-meetpunten? Meten in beken zorgt voor een geconcentreerd effect, in vergelijking met grote rivieren.

Dat wordt vaak aangehaald door landbouwers, ik snap de landbouwer wel als hij zegt dat Vlaanderen een van de meest fijnmazige netwerken heeft, en dat dit een impact heeft op de metingen. Het is bijna vanzelfsprekend dat er in een gebied met veel aardappelen en groenten overschrijdingen worden gemeten. Anderzijds moeten we vooruitdenken en steeds verdere stappen zetten naar een nog betere bemesting. Belangrijk hierbij zijn de kennis en ervaring van de landbouwer zelf, in combinatie met adviezen, voorlichting, technologie…

Preciezer bemesten, een kunst

Kan die betere bemesting door precisiebemesting?

Voor een deel wel. Zeker in groenten wordt dat al gedaan door rijenbemesting. Het grote voordeel daarvan is dat men bemest waar de planten staan, wat niet het geval is bij breedwerpig bemesten. Ik denk wel dat we de bemesting ook meer moeten spreiden in deelgiften. Fractioneren is wel moeilijker voor de landbouwer: hij moet 2 of 3 keer over het veld, vaak als het gewas er staat.

In 2021 zagen we bijvoorbeeld bij vroege aardappelen, geplant in maart, dat vooral bij de lichtere percelen reeds een deel van de stikstof al in de zone 30-60 cm gemeten werd bij het tussentijdse staal genomen half mei. Er was dus al wat uitspoeling in het voorjaar. Dat is ten eerste niet goed voor het milieu, maar ook niet voor de landbouwer, want hij is die meststof kwijt. Een tweede deelgift van de bemesting een paar weken na opkomst zorgt ervoor dat de stikstof in de zone 0 - 30 cm zit. In 2022 hoefde de landbouwer die tweede bemesting vaak niet te geven, omdat ze minder opbrengst verwachten. Fractioneren loont dus altijd om minder of correcter te bemesten, maar het vraagt een extra inspanning van de landbouwer.

Bij aardappelen zien we dat een bemesting van 150 eenheden/ha bij planten nagenoeg altijd een nog toe te dienen gift voor bijbemesting oplevert of dat er reeds voldoende stikstof aanwezig was. Op wat rijkere percelen, of waar een goed vanggewas werd ondergewerkt, was 100 eenheden/ha ook haalbaar.

Zorgt fractioneren voor een hogere kost, bijvoorbeeld omdat de landbouwer meer op zijn veld moet?

In de aardappel wordt bijbemesting vaak gedaan door middel van bladvoeding. Ze moeten er wekelijks door voor de plaagbestrijding. In dit geval kunnen de bladmeststoffen mee met de plaagbestrijding. In andere teelten kunnen er wel hogere kosten zijn. Wat we zien in de groenten is dat bij mechanische onkruidbestrijding, de meststoffen toegediend kunnen worden tijdens het schaven.

Moeten landbouwers meer variëren in meststoffen?

Voor een deel kan dat wel een oplossing zijn. Dierlijke mest werkt iets trager. In kunstmest bestaan er 3 grote types: ureummeststoffen, ammoniummeststoffen en nitraatmeststoffen. Ureum zal zich binden aan de bodem, en omzetten naar ammonium en ammonium in nitraat. Pas op het einde, eens alles is omgezet naar nitraat, is er dus een grotere gevoeligheid aan uitspoeling.

In aardappelen zien we nu ook dat landbouwers ureummeststoffen gebruiken, die zo'n 5 weken nodig hebben om in nitraat te komen, zeker in een koud voorjaar. Dat is op zich niet erg, want de eerste 5 weken hebben die aardappelen die stikstof toch nog niet nodig. Of in winterprei is het een goed idee om traagwerkende meststoffen te gebruiken als men in oktober nog moet bijbemesten. In de zomer is het risico op uitspoeling kleiner, dus dan maakt het minder uit.

Kan je alle boeren bereiken met advies?

Daar zit het grootste knelpunt. Er wordt heel wat georganiseerd vanuit Inagro, B3W, departement Landbouw en Visserij en andere instanties. We zien echter vaak dezelfde gezichten, die het ook zo goed mogelijk proberen te doen. Als ze over de norm zitten, zullen die sowieso moeite doen om te verbeteren. Anderzijds zijn er wel wat landbouwers die we moeilijk of niet kunnen bereiken. Volgens mij zit daar de sleutel voor verbetering. Het zou goed zijn moest er bijvoorbeeld een getrapt systeem zijn bij de beoordeling van het nitraatresidu. Afhankelijk van de hoogte van overschrijding van de nitraatresidunorm zou je meer of minder uren verplichte begeleiding kunnen voorzien. Nu lijkt het te generiek. De landbouwers die moeite doen, maar toch een beperkte overschrijding hebben, worden even streng bekeken als de landbouwers met grote overschrijdingen. Dat zou een stok achter de deur zijn om overal waar nodig boeren tot actie te bewegen. Dat stond eigenlijk in MAP 6: Als je 2 jaar na elkaar een negatieve bedrijfsevaluatie hebt, is begeleiding verplicht. Dat is er jammer genoeg nooit gekomen. Op die manier zou een mentaliteitswijziging kunnen gebeuren.

Marlies Vleugels

Lees ook in Akkerbouw

Meer artikelen bekijken