75ste jaargang Landbouwleven: ‘Eerste Vlaamse ruilverkavelingen kwamen moeilijk van de grond’
Dit jaar dook Landbouwleven haar 75ste jaargang in. Het Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG) brengt enkele markante feiten uit die periode onder de aandacht. We blikken deze keer terug op de eerste succesvolle ruilverkaveling in Gingelom in 1962.

Eind 1962 werd in Gingelom de eerste ruilverkaveling in Vlaanderen voltooid. Dat was een belangrijke mijlpaal, maar in vergelijking met de buurlanden een late evolutie. De ruilverkaveling kwam in België niet makkelijk van de grond. Nochtans was het voor toenmalige experts een noodzakelijk instrument om de structuur van de landbouw en het platteland te verbeteren. Dat standpunt verdedigde ook Landbouwleven in 1963, enkele weken na de ondertekening in Gingelom. Toch bleef het protest tegen de ruilverkaveling groot.
Versnipperde percelen
De ruilverkaveling was een ‘hot topic’ en meerdere artikels verwoordden het standpunt van Landbouwleven. De versnippering van de landbouwgronden was dermate groot dat het een obstakel was om verdere vooruitgang in de landbouw mogelijk te maken. Van de ongeveer 200.000 landbouwbedrijven groter dan 1 ha was 75% kleiner dan 10 ha, maar samen kwamen deze bedrijven slecht aan 39% van de landbouwgrond. Gemiddeld bewerkten zij zo’n 4,2 ha, verdeeld over kleine, slecht ingerichte percelen, en vaak afgelegen percelen. Zoals Landbouwleven toen schreef: "De toestand is klaar en duidelijk: de versnippering van de landbouwbedrijven is van die aard geworden, dat een rationele bedrijfsvoering onmogelijk wordt zonder verkaveling."
Verstand boven emoties
Toch bleef de weerstand onder landbouwers groot. Vrees voor verlies van grond, kwaliteitsverschillen tussen percelen, gehechtheid aan eigendom en familiebezit vertraagden het proces. Landbouwleven erkende dat deze weerstand niet louter rationeel was: “Er zijn landbouwers die in deze aangelegenheid meer door het hart dan door het verstand worden geleid.” Tegelijkertijd riep het blad op tot een zakelijke benadering, in het belang van de landbouwtoekomst.
Daarbij kwam dat België, en zeker Vlaanderen, internationaal achterophinkte. De wet op de ruilverkaveling kwam er pas in 1956. Frankrijk introduceerde een gelijkaardige wet reeds in 1918, Nederland in 1924. Landbouwleven wees daar expliciet op: “In andere landen zijn de verkavelingen reeds met vrucht aangepakt; België mag niet achterblijven als het zijn landbouw levenskrachtig wil houden.”
Essentiële voorwaarde voor modernisering
Ruilverkaveling werd nochtans gezien als een essentiële voorwaarde voor modernisering. De inzet van tractoren was slechts rendabel wanneer kavels voldoende groot en goed bereikbaar waren. De slechte veldwegen, versnipperde gronden en drassige percelen stonden technische vooruitgang in de weg. De situatie vereiste dringende maatregelen, zo benadrukte men toen: “Wanneer men ziet onder welke abnormale bedrijfsstructuur menige landbouwer nog moet werken, dan moet men erkennen dat de verkaveling niet langer kan worden uitgesteld.”
Het mag duidelijk zijn dat de ruilverkaveling in de eerste plaats de structuurverbetering van de landbouw voor ogen had. De ingreep op het landschap was groot. Er werd gestreefd naar uitgestrekte, vlakke en rechtlijnige percelen, waarbij waterwegen werden rechtgetrokken, betonwegen aangelegd en houtkanten, bomenrijen werden gerooid. In de Antwerpse Kempen leidde dit tot een transformatie van het gevarieerde cultuurlandschap naar een eerder monotone, groene vlakte. Doordat de wind vrij spel kreeg, werd bodem-erosie in de hand gewerkt.
Veranderend platteland
Vanaf de jaren 1970 begon de visie op ruilverkaveling langzaam te verschuiven. De maatschappelijke aandacht voor natuur, landschap en recreatie groeide. Het platteland kreeg niet langer louter het label van productieruimte, maar kreeg bijkomende functies, ook voor ‘de werkende en de wandelende mens’. Zo groeide de aandacht voor de omliggende waterhuishouding en het beheer van rivieren en beken. In 1970 volgde een herziening van de ruilverkavelingswet en in 1978 volgde een nieuwe wetswijziging, waardoor de ruilverkaveling voortaan ook gepaard ging met maatregelen tot landinrichting.
Geleidelijk aan groeide men toe naar een nieuw model van ruilverkavelingen, waarbij de overheid probeerde om al deze belangen en functies zoveel mogelijk met elkaar te verzoenen. Dat bleek echter geen gemakkelijke klus. Het platteland ontpopte zich in toenemende mate als een arena, waar meerdere verenigingen en personen actie voerden voor hun belangen. En binnen de context van een ruilverkaveling kwamen de verschillende visies op de toekomst van het buitengebied en de ruimtelijke ordening pas goed tot uiting. Vandaag de dag wordt daarom meer in gezet op overleg en participatie. Wil uiteindelijk niet iedereen een leefbaar, duurzaam platteland?