Proper en zacht schudden en harken
In Landbouwleven van 29 mei behandelden we enkele aandachtspunten bij de afstelling van de maaier om kwaliteitsvol ruwvoer te bekomen. In dit artikel bekijken we welke rol de schudder en hark daarin spelen.

Een goede afstelling van het materiaal waarmee we het gras schudden en samen harken speelt een essentiële rol bij de kwaliteit van het geoogste ruwvoer. De juiste opties kiezen bij aanschaf en de correcte instellingen aanbrengen voor het werk bepalen de zuiverheid van het ruwvoer, maar ook het respect voor de bodem en de slijtage van het materiaal.
In een eerder artikel hadden we het uitgebreid over de maaier, maar dit is niet de enige machine die aandacht verdient in de oogstketting. De rol van de schudder in het oogstproces wordt soms maar beperkt samengevat. Toch mag men zijn taak niet minimaliseren tot ‘het keren van gras’. Dit moet correct gebeuren, zodat het droogproces homogeen en nauwgezet verloopt, zonder dat het gewas te veel gebroken wordt. Schudden gebeurt steeds minder en minder, doordat er een evolutie heeft plaatsgevonden naar het oogsten van ‘voorgedroogd’ gras en doordat er nu veel minder hooi wordt gewonnen.
Meerdere aspecten verdienen aandacht, zodat er kwalitatief werk wordt verricht. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het belang van de diameter van de schudelementen en aan het belang van de hellingshoek die ze maken, maar ook aan de vorm en de positie van de tand ten opzichte van de bodem en het tastwiel. Daar wijst ons Dominique Emond, manager Pöttinger Belgium op. Ook voor het tweede deel van dit hooibouwdossier is hij onze gesprekspartner.
Kies voor kleine schudelementen
Schudelementen met een kleine diameter bevorderen homogeen schudwerk. Zij ‘mengen’ de drogere lagen die bovenop liggen en de nattere delen die meer onderin tegen het maaiveld liggen beter. Grotere schudelementen zijn minder efficiënt, omdat zij eerder de neiging hebben om de lagen in het gras om te draaien, zonder ze te mengen.
De draaisnelheid van de schudelementen, maar ook de vorm van hun armen en de hellingshoek die ze maken, hebben een belangrijke invloed op de kwaliteit van het uitgevoerde werk. Om dit uit te leggen maakt Dominique Emond een vergelijking met tennis. Hij legt uit dat een tennisspeler over 2 hoofdslagen beschikt: de forehand en de backhand. Dankzij de eerste krijgt de tennisbal een hoge snelheid en kracht mee en vertrekt hij in een rechte lijn. Met de backhand geeft de tennisser minder snelheid mee, maar wel meer precisie. Wat een schudder betreft, is het zo dat hoe sneller deze draait, hoe belangrijker zijn diameter is. Hoe rechter de arm is waar de schudtand op staat en hoe minder deze gebogen is, hoe rechter het gras wordt geworpen, net zoals bij tennis.
Het resultaat dat bekomen wordt met ‘rechte’ schudarmen is niet gewenst, omdat na de schudder zo eigenlijk kleine zwaden worden gevormd en omdat er geen homogene verdeling is over de werkbreedte. Daarom is het interessanter om te kiezen voor kleine schudelementen die werken aan een lagere snelheid, die korte en gebogen tandarmen hebben om het gemaaide materiaal beter te mengen tijdens het schudden.
De meeste hooibouwfabrikanten maken gebruik van gebogen schudarmen. Deze constructiewijze laat toe dat de schudtand sneller en dichter bij de bodem is, er langer blijft, en het gemaaide gewas opheft en verdeelt op een efficiënte wijze met behoud van voerkwaliteit.
Hoe sneller de buiging op de tandarm zich aandient, hoe homogener het gewas achter de machine verdeeld wordt.
Voornoemde theorie mag gerust gerelativeerd worden in functie van de werkomstandigheden. In Nederland bijvoorbeeld is het mogelijk om schudelementen met grotere diameter te gebruiken, omdat de terreinen er veel vlakker zijn. Er wordt veel gemaaid en gaat vaak om kleinere snedes. Deze zijn dus minder volumineus, waardoor de vraag naar een homogene menging lager ligt.
Er zijn fabrikanten die asymmetrische schudtanden aanbieden met een tand die aan de buitenzijde langer is en een tand die aan de binnenzijde korter is . Deze techniek laat een egale werking toe, omdat beide tanden op dezelfde hoogte ten opzichte van de bodem komen.
Bodemvolging: steeds essentieel
De bodemvolging zowel in de langs- als dwarsrichting is voor een schudder even belangrijk als voor een maaier. In de lengterichting wordt de bodemvolging verzorgd door het loopwiel dat onder het schudelement zit. Hoe dichter dit bij de schudtanden staat, des te beter de bodemcontouren gevolgd worden. Fabrikanten hebben ook een loopwiel ontwikkeld dat gemonteerd staat ter hoogte van de driepuntkoppeling waar de machine gemonteerd is aan de tractor. Dat is een extra techniek om bij te dragen aan het volgen van de bodemcontouren. Is dit loopwiel er niet, dan is er een grotere afstand tussen het tractorwiel en de schudtand. Deze afstand wordt verkleind door het extra loopwiel, zo is er meer precisie bij het schudwerk.
Ook in de dwarsrichting of loodrecht op de rijrichting moet er een goede bodemvolging zijn. Dat wordt des te belangrijker naarmate de werkbreedte van de schudder toeneemt. “Bij onze schudders zijn de 2 centrale schudelementen vast aan elkaar bevestigd. Met ieder ander schudelement is er een scharnierende ophanging om het terrein zo goed mogelijk te volgen, naar boven en naar onder. Wanneer de schudder wordt opgetild, moet vermeden worden dat de buitenste elementen in de bodem krabben. Bij getrokken versies is er een hydraulische voorziening, die automatisch in werking treedt op het opvouwsysteem om te verhinderen dat de schudder een doorgebogen vorm aanneemt en dat de buitenste elementen in de bodem krabben.
Bij de gedragen schudders zijn er 2 technieken mogelijk die voornoemd euvel verhelpen. Of er is een manueel ingrijpen nodig op het opvouwsysteem of er treedt een automatisch systeem in werking dat gebruikmaakt van een mechanische klep als de schudder opgetild wordt. “Wij bieden het LiftMatic- systeem aan, daarmee wordt de goede bodemvolging gewaarborgd. Wordt het werktuig op de bodem geplaatst, dan kantelen de schudelementen automatisch in werkpositie. Wanneer de machine wordt geheven, kantelen ze omgekeerd naar een horizontalere transportpositie. Het is tijdens het in- en uitzetten van de schudder dat er het meeste kans bestaat dat het gewas met aarde bedekt wordt.”
Loopwiel: essentieel onderdeel van harken
In deze tweedelige artikelenreeks hebben we het al gehad over de maaier en schudder, nu belanden we aan bij de derde machine in de hooibouwketting: de hark. Deze moet in grote lijnen aan dezelfde criteria beantwoorden als de schudder: het gewas zachtjes en proper van de bodem opnemen.. Om dit te bereiken moet ieder harkelement beschikken over een maximale bewegingsvrijheid en moet het zich zoveel mogelijk kunnen aanpassen aan de bodemcontouren. De configuratie van de loopwielen onder de harkrotor is dus van een zeer groot belang. Er moet een loopwiel of tastwiel zo dicht mogelijk op de harktanden volgen als deze aan het werk zijn. Het is zelfs ideaal als er een tandem wielstel volgt, om zo de onregelmatigheden, zoals een graspluk of put, uit te vlakken die één enkel loopwiel kan tegenkomen. Om een zo goed mogelijk werkresultaat te bereiken, moet het tandem wielstel goed in evenwicht zijn, zodat onbalans, trillende of schuddende bewegingen tijdens het werk door onregelmatigheden in het terrein vermeden worden.
“Pöttinger heeft geïnnoveerd met het loop- of tastwiel”, legt Dominique Emond verder uit. Begin jaren 70 werd een tastwiel voor het eerst vooraan een hark gemonteerd. Toen ging het om een hark die in de fronthef van de tractor was gemonteerd en om die zo beter het reliëf van de Oostenrijkse bergen te laten volgen. Midden de jaren 90 werd dit concept doorgetrokken naar harken die achteraan de tractor waren gemonteerd. Ze hadden hetzelfde doel als het tastwiel dat bij de schudders werd gemonteerd, namelijk de afstand tot de tanden beperken, om zo nauwkeurig mogelijk te kunnen werken.
Een verdere stap in de verbetering van het hooibouwmateriaal is het zijwaarts verplaatsen van het tastwiel. Dat bevindt zich nu tussen de positie van het loopwiel vooraan de harkrotor en het achterste wiel van het tandemwielstel dat de harkrotor draagt. Daardoor is er geen enkel steunwiel dat in hetzelfde spoor volgt.
De Duitse landbouworganisatie DLG bewees tijdens een test in Duitsland het voordeel van een extra tastwiel vooraan de hark. Dezelfde uitvoering van Pöttinger met een werkbreedte van 7,60 m werd eens getest mét en zonder extra tastwiel. Het resultaat was duidelijk: 2,3% minder as in het voer per 90 ton droge stof die geoogst werd. Dat weerspiegelt een equivalent van 207 kg aarde per hectare en per maaisnede die niet in het voer terecht- kwam dankzij het extra tastwiel.
“Voornoemd resultaat is niet niks, en de slijtage van de machine is dan nog niet eens mee verrekend. Ik denk dat landbouwers duidelijk dit voordeel hebben begrepen. Momenteel verkopen we 90 à 95% van de dubbele en vierdelige harken in België met een extra tastwiel op iedere rotor.” Dit extra tastwiel draagt geen gewicht van de harkrotor en dient enkel om deze beter te begeleiden over de bodem. Het gewicht van de machine wordt gedragen door de loopwielen onderaan de harkrotor. Bemerken we hier dat het nodig is om regelmatig de bandenspanning van deze loopwielen na te kijken.
Is een brede werkbreedte een optimale keuze?
Hoe breder de hark, hoe groter de kans om de bodem te beschadigen. We moeten beseffen dat hoe groter de harkrotor is in diameter, des te moeilijker de bodemaanpassing is. “We merken dat velen een brede hark willen, en daar biedt de markt meerdere oplossingen, maar toch is dit niet steeds de beste keuze”, bemerkt Emond.
Brede harken vormen logischerwijze door het volume dat ze samen brengen, hoge en brede zwaden. “Soms zijn de dimensies hiervan té groot. Daardoor kunnen er problemen ontstaan. Bijvoorbeeld: de pick-up van een hakselaar ondervindt soms moeilijkheden om zeer brede zwaden op te rapen. We zijn ook al meermaals tegengekomen dat de achterste loopwielen van een dubbele zwadhark over het gevormde zwad moeten lopen. Dat benadeelt de kwaliteit van het geoogste ruwvoer. Bij graszwaden die té hoog zijn, komt de onderkant van de tractor hier wel eens mee in aanraking… Bij te brede harken kan het dus wel eens zijn dat de gebruiker ofwel de volledige werkbreedte van zijn machine niet kan benutten ofwel de kwaliteit van het gewonnen ruwvoer doet verminderen.
Economisch gezien moeten we redelijk zijn en de werkbreedte van de hark afstemmen op de breedte van de percelen. Ik ga hier een vergelijking maken met 2 machines om dit beter te begrijpen. De eerste is een hark met 2 rotoren van 3,70 m, die in totaal een werkbreedte van 8,40 m heeft. De tweede is een gelijkaardige dubbele rotorhark, waarbij iedere rotor een diameter heeft van 3,30 m en een totale werkbreedte van 7,60 m. Initieel lijkt de machine met een werkbreedte van 8,40 m het meest productief. Toch zijn er 11 werkgangen nodig om met de breedste machine 1 werkgang te winnen ten opzichte van de smalste. Als je niet voldoende werkgangen naast elkaar kunt realiseren in een perceel, is de aankoop van de breedste genoemde machine, het niet waard. In dit geval is de aankoop van de ‘smalste’ hark van 7,60 m het meest rendabel.”
In het algemeen moet je ook rekening houden met de transportafmetingen van de hark op de weg. Daarin is het volgens Dominique Emond interessant om te kiezen voor een dubbele hark met rotoren die 3,70 m breed zijn. Zo kunnen de harkelementen in transport verticaal toegeplooid worden zonder dat er harkarmen moeten gedemonteerd worden om onder de transporthoogte van 4m te blijven, mét behoud van een bodemvrijheid van 30 cm.
Invloed van de rotorconstructie
De constructie van de rotor zelf heeft invloed op de kwaliteit van het gerealiseerde werk. De diameter van de curvebaan of het aantal armen met harktanden speelt een rol. Wat betreft dit laatste, geldt dat hoe meer harkarmen er zijn, hoe hoger de capaciteit is om gewas op te nemen én dus hoe productiever de hark is.
Wat de curvebaan betreft, geeft Emond aan dat globaal genomen alle fabrikanten ongeveer eenzelfde hoek aanhouden waarmee de harkarmen op de curvebaan op en neer gaan. Er is echter een verschil in de diameter van de gebruikte curvebaan. Is deze klein, dan is er maar een kleine afstand op de curvebaan waar het lager inloopt om de harkarmen op en neer te laten gaan. Dit gebeurt dan op een agressievere wijze. Een grote diameter van de curvebaan zorgt ervoor dat dit zwenken van de harkarmen veel progressiever en dus zachter gebeurt. Een agressiever gevormde curvebaan heeft een directe invloed op de snelheid waarmee de harktanden het gewas verzamelen.
De vorm van de armen verschilt naargelang de vorm van de curvebaan. Is er een grote ‘afstand’ beschikbaar op die curvebaan, dan kunnen de harkarmen rechter van vorm zijn. Is er een korte afstand, dan zal er een andere techniek, dus een anders gevormde arm, nodig zijn, om de harktanden snel te doen werken. Hoe agressiever er gewerkt wordt, hoe makkelijker het is om de stengels van het gewas te breken en om blad te verliezen. Dat kan nadeliger zijn in vlinderbloemigen en luzerne.
Vermelden we tot slot nog één optie die Pöttinger zelf ontwikkelde en aanbiedt op zijn harken, namelijk de Flowtast-glijslof. Deze vervangt de loopwielen onder het harkelement en laat toe om op vochtigere terreinen te werken, net als in ongunstige omstandigheden. Deze grote glijslof ontlast de rotor, biedt een betere bodemvolging dan een wielstel en kan zo efficiënt zijn op grasland dat eerder vernield was door everzwijnen.