Startpagina Werktuigendagen

Preiteler Willem Vercruysse: “Lobularia maritima helpt me bij beheersen tripsen”

Willem Vercruysse (64) teelt prei en krulpeterselie in Nokere, een deelgemeente van Kruisem. Net als veel andere telers krijgt hij tijdens warme, droge zomers te maken met tabakstripsen in zijn prei. Op vraag van proefcentrum Viaverda wordt op een praktijkperceel van hem het effect van ‘Lobularia maritima’ (zilverschildzaad) als bankerplant voor nuttige insecten uitgetest, om zo de populatie tripsen onder controle te houden.

Leestijd : 6 min

Landbouwerszoon Willem Vercruysse groeide op op een klein gemengd landbouwbedrijf met varkens en koeien. Na zijn legerdienst begon hij samen met Luc De Reycke – teeltbegeleider bij TACO en ex-bedrijfsleider bij Viaverda – aan het regentaat Land- en tuinbouw, maar deed dat niet uit. Na om-zwervingen als kaasmaker bij kaasmakerij Nazareth en selecteur wintergranen en maïs bij zaadbedrijf Clovis Matton, werd hij bedrijfsleider bij het Proefcentrum voor de Groenteteelt (PCG), het huidige Viaverda. “Dat was nog in de pioniersperiode in de jaren 80; ik was er op dat moment zelfs de enige werknemer. Overdag volgde ik rassenproeven op en ’s avonds schreef ik proefverslagen”, vertelt Willem.

Landbouwmicrobe kriebelde

De landbouwmicrobe sluimerde echter en nadat Willem trouwde met Lut Vanhove, een boerendochter uit Kruishoutem en verpleegster van opleiding, kreeg hij de kans om een kleine hoeve met 1,5 ha grond erbij te kopen. “We teelden toen heel kleinschalig erwten, radijzen, bosuien en peterselie. Dat ging goed en ik zegde mijn job bij het PCG op”, vervolgt Willem zijn verhaal. Na 5 jaar in Kruishoutem geboerd te hebben, kon hij in 1989 op grond van zijn ouders in Nokere een nieuw bedrijf starten. De mechanisatie in de preiteelt kwam toen sterk op. Daardoor koos Willem voor de combinatie van de teelten prei en peterselie. In zijn teeltplan heeft hij ook 4 ha faunamengsel. “Zo kan die grond eens rusten en is hij vrij van herbiciden en insecticiden; heel goed voor de biodiversiteit dus. Verder ver-huur ik nog een paar ha waarop aardappelen worden geteeld”, vertelt hij. “Sinds 2006 hebben we een volautomatische preirooier van Baekelandt en doe ik alle werkzaamheden samen met Lut. Enkel tijdens het plantseizoen van de prei krijgen we hulp van familieleden.”

Prei-areaal iets verlaagd

Willem wil nog enkele jaren doorgaan als teler. Hij is lid van het technisch comité van Viaverda en van de preiwerkgroep. “Geen van onze 4 zonen is momenteel van plan om het bedrijf over te nemen. Ons prei-areaal verminderden we met 3 à 4 ha tot bijna 5 ha. We kopen alle preiplanten aan bij de Nederlandse plantenkwekerij Biemans en telen vooral rassen van Nunhems, zoals Rapton, Flexiton, en Laston. De afzet naar de versmarkt verloopt via REO. Harston telen we voor de lange bewaring bij -1 °C in frigo’s, voor aanlevering bij REO vanaf 15 april tot eind juni.

Daarnaast telen we ook krulpeterselie in vollegrond, die we op verhoogde zwarte folie met T-tape planten op zo’n 60 a. Sinds 2003 zijn we Global GAP-gecertifieerd. Alle bemestingen worden uitgevoerd op basis van analyses en adviezen door de Telers Advies Coöperatie (TACO). In prei gebruik ik Sulfammo en kalkstikstof (cyanamide) als stikstofbemesting. Alle bemestingen en bespuitingen registreer ik sinds 3 jaar via het digitale platform Care4Growing.”

Alternatieve strategieën

Omdat steeds meer gewasbeschermingsmiddelen tegen tripsen uit de markt verdwijnen, stijgt de vraag naar alternatieve strategieën voor gewasbe-scherming tegen deze kleine, dunne insecten, die ook onweers- of donderbeestjes worden genoemd. Bij warm, droog weer kunnen ze zich razendsnel vermenigvuldigen. Tabakstripsen voeden zich met het plantensap van diverse soorten planten door gaatjes in de cel te prikken en de inhoud op te zuigen. Dit veroorzaakt op de bladeren – zoals bij prei – zilvergrijze vlekken met kleine, donkere stipjes erin en vermindert de productie van de plant. Bij een ernstige aantasting kunnen de bladeren zelfs verdrogen. De retail ervaart dit als heel storend.

Zilvergrijze vlekken met kleine donkere stipjes (uitwerpselen van tripsen) erin op de preibladeren duiden op tripsschade.
Zilvergrijze vlekken met kleine donkere stipjes (uitwerpselen van tripsen) erin op de preibladeren duiden op tripsschade. - Foto: JVB

‘Lobularia maritima’ als bankerplant

Na positieve resultaten die het Nederlands biologisch gewasbeschermingsbedrijf Koppert had geboekt met de inzet van Lobularia maritima (zilverschildzaad), besloot Viaverda om hierrond ook onderzoek te voeren. In het kader van het Interreg Frankrijk-Wallonië-Vlaanderen-project Réfléchi legde het op 30 mei een proef aan op een praktijkperceel prei van Willem. De proef werd mede gefinancierd door het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (Efro). In de spuitsporen werden stroken Lobularia maritima aangeplant als bankerplant. Een bankerplant dient als leefomgeving en constante voedselbron voor nuttige, natuurlijke vijanden, zoals zweefvliegen en roofwantsen. Lobularia maritima is een laagblijvende, bloeiende en eenjarige, vrij robuuste plant uit de kruisbloemenfamilie. Hij komt oorspronkelijk uit het Middellandse Zee-gebied, maar is intussen bij ons algemeen verspreid. De bloemen zijn bijna zilverwit van kleur. Ze worden het hele groeiseizoen geproduceerd en zijn geurig, met een sterk aroma dat vergelijkbaar is met dat van honing.

Roofwantsen vallen tripsen aan

Op 26 juni en 3 en 10 juli strooiden medewerkers van Viaverda op delen van bovengenoemde stroken roofwantsen (Orius majusculus) uit. Deze natuurlijke vijanden voeden zich met alle stadia van de tabakstrips én met pollen afkomstig van de Lobularia maritima. Die maakt constant nieuwe bloemen aan. Daardoor blijven de roofwantsen aanwezig op de plant en kunnen ze zich daar ook voortplanten. Wanneer het aantal tripsen in prei toeneemt, moet er zich inmiddels een stevige roofwantsenpopulatie in de lobularia hebben opgebouwd die de tripsen effectief kan bestrijden, om zo de schade aan de prei te beperken.

Roofwantsen voeden zich met alle stadia van de tabakstrips én met pollen afkomstig van de Lobularia-plant.
Roofwantsen voeden zich met alle stadia van de tabakstrips én met pollen afkomstig van de Lobularia-plant. - Foto: JVB

Goede rassenkeuze is essentieel

Volgens Willem is een goede rassenkeuze essentieel, want sommige rassen zijn gevoeliger voor tripsen dan andere. “De grootste problemen situeren zich van april tot oktober bij hoge temperaturen, die gunstig zijn voor tripsen. Wij oogsten van oktober tot 15 april. Alle mogelijke symptomen van tripsschade zijn in oktober uitgegroeid. We kunnen een kleine 2 ha geoogste prei stockeren in een grote frigo op ons bedrijf.” Die kunnen Willem en Lut makkelijk 10 weken bewaren, zodat ze tot eind juni aan REO kunnen leveren.

“Bij het strijken van uien migreren veel tripsen naar andere teelten, zoals prei, sluit- en spruitkool”, vult Jan Buyssens, onderzoeker openluchtgroenten bij Viaverda, aan. Buyssens focust zich bij het proefcentrum in Kruisem op de zoektocht naar duurzame gewasbeschermingsstrategieën in prei. Daarnaast volgt hij ook mee de teelten bataat en uien op. “Plakvallen geven ons een idee over de tripsdruk. Met de lobularia en orius onderzoeken we of de tripspopulatie onder controle kan worden gehouden tot september”, stelt hij. “We tellen dan het aantal tripsen. Vanaf september neemt de activiteit van de roofwantsen echter af. Dan zetten we het insecticide Tracer weer in voor het laatste deel van de teelt, want de tripsdruk kan dan nog hoog zijn.”

Gebruik van spinosad

Een week vóór de eerste uitzetting van roofwantsen werd een behandeling met Tracer (met de actieve stof spinosad, toegelaten in de bioteelt) uitgevoerd. “Orius is gevoelig aan spinosad. Als we Orius uitzetten, willen we geen spinosad gebruiken om die te sparen”, licht Jan Buyssens toe. Voor een goede werking voert Willem bespuitingen tegen tripsen vooral ’s morgens vroeg en met een beetje dauw uit. Hij gebruikt ook 550 l water/ha met weinig druk en 90% driftreducerende doppen. Zo valt het middel makkelijker in de preischachten. Verder volgt hij de waarnemings- en waarschuwingsberichten van Viaverda op

Diverse tijdstippen en afstanden

Om de effectiviteit van Lobularia maritima te beoordelen, wordt de tripsbeschadiging aan de bladeren van de prei op diverse tijdstippen en afstanden van de lobularia-stroken beoordeeld. “Theoretisch gezien zou orius naar elke kant 8 m uitvliegen en daar tripsen aanvallen. We willen onderzoeken of dat effectief gebeurt en kijken in diverse plots of er verschillen in schade op het bladoppervlak van de prei merkbaar zijn in afstand”, verduidelijkt Buyssens. “We onderzoeken of orius de tripsen in de zomer voldoende kan beheersen.

Medewerkers van Viaverda verzamelen beoordelingsstalen uit het preigewas om het effect van Lobularia maritima op de tripsdruk te bepalen.
Medewerkers van Viaverda verzamelen beoordelingsstalen uit het preigewas om het effect van Lobularia maritima op de tripsdruk te bepalen. - Foto: JVB

In september daalt de oriuspopulatie echter, want ze zijn gevoelig aan de daglengte. Als de tripsdruk dan nog hoog is, kan het interessant zijn om nog eens te behandelen met een middel op basis van spinosad. Omdat orius echter gevoelig is aan bepaalde insecticiden, proberen we het gebruik daarvan zo laag mogelijk te houden.” Daarnaast worden op regelmatige basis monsters van de prei en de lobularia genomen en in een Berlese-trechter geplaatst, om te bepalen welke insecten en in welke hoeveelheden er aanwezig zijn.

In de eerste 30 m van de 2 spuitsporen van 60 m werden op regelmatige momenten roofwantsen uitgezet. In de laatste 30 m werd dat echter niet gedaan, om zo na te gaan of het een meerwaarde biedt om op voorhand roofwantsen uit te zetten. De plots werden ook zo groot mogelijk gemaakt. Vanwege die grote ruimte is het praktijkperceel bij Willem ook zo interessant.

Jan Buyssens zag op de plakvallen op het veld van Willem dat de tripsdruk aan het stijgen is. Intussen verzamelden medewerkers van Viaverda beoordelingsstalen uit het preigewas. “De resultaten daarvan worden in oktober verwacht, als Willem gaat oogsten. Vaststaat dat een vrouwelijke orius 12 tripsen per dag kan eten. Het zal wellicht een ‘en-en-verhaal’ worden: de juiste rassenkeuze, mogelijke inzet van biostimulanten en natuurlijke vijanden combineren met bewust getimede toepassingen van insecticiden. Verder onderzoek is zeker aan de orde”, rondt Jan Buyssens af.

Jan Van Bavel

Lees ook in Werktuigendagen

Meer artikelen bekijken