Startpagina Veeteelt

Kritisch emissierapport Federaal Planbureau: "Deze cijfers verrassen me niet"

Met klimaatwetenschapper Jonas Vandicke (ILVO) gaan we dieper in op de recente uitstootgegevens van het Federaal Planbureau (FPB). “Hopelijk vormt dit rapport een wake-upcall.”

Leestijd : 6 min

Het Federaal Planbureau bracht recent nieuwe cijfers over de uitstoot van verschillende vervuilende gassen. Daaruit blijkt dat het de landbouwsector maar moeilijk lukt om de uitstoot van verzurende gassen, zoals ammoniak met weerslag op nabije natuur, en globale broeikasgassen onder controle te krijgen. “Daar zijn veel verschillende verklaringen voor”, zegt Jonas Vandicke. Hij bestudeert bij onderzoeksinstituut ILVO de klimaat- en milieu-impact van vee in Vlaanderen. Daarnaast coördineert hij het Expertisecentrum Landbouw en Klimaat (ELK). “Het grootste deel van de verzurende en broeikasgassen in de landbouw wordt veroorzaakt door de veehouderij.”

Wat precies zorgt voor zowel de uitstoot van verzurende gassen als broeikasgassen in de landbouwsector?

Ammoniak (NH3) is het belangrijkste verzurende gas afkomstig van de landbouwsector. Het komt vrij uit mest op het moment dat urine en ontlasting met elkaar in aanraking komen. Vooral in de mestput ontstaat ammoniak. Het is geen broeikasgas, maar heeft wel een belangrijk effect op nabije natuur.

Over alle sectoren heen is CO2 het belangrijkste broeikasgas, maar specifiek in de landbouw is dat methaan, met ongeveer de helft van de totale broeikasgasuitstoot. CO2 is maar een kwart van de totale landbouwuitstoot en komt vrij bij het gebruik van machines en door het verbranden van aardgas in de warmekrachtkoppelingen (WKK’s) van de tuinbouw. De overgebleven kwart broeikasgasuitstoot is lachgas afkomstig van bodems bij de toepassing van mest en uit mestputten.

Ongeveer 70% van de methaanuitstoot zijn enterische emissies, gassen die vrijkomen bij de vertering in de pens van voornamelijk rundvee. De rest is afkomstig van mest en mestopslag.

Waarom daalt de uitstoot van verzurende gassen zo traag in de landbouwsector, in vergelijking met andere sectoren?

Daar zijn veel verklarende factoren voor. Om te beginnen is het voor de industrie veel eenvoudiger om maatregelen te nemen om de uitstoot te doen dalen. De uitstoot van fabrieken is vaak afkomstig van een bepaalde puntbron, zoals een uitlaatpijp of -toren. Daar kan je makkelijker gassen van afvangen of uitfilteren. In de landbouw is de uitstoot verspreid over meerdere bronnen, zeker in open stallen, zoals bij rundvee. Dat is veel moeilijker te controleren. In gesloten stallen zoals bij pluimvee- en varkensstallen kunnen luchtwassers wel een oplossing bieden, maar die verbruiken veel water en energie.

Tegelijk lijkt het soms alsof de veestapel daalt, maar dat is eigenlijk niet zo. Als je kijkt naar de deelsectoren, zie je dat het aantal varkens wel daalt, en de rundveestapel lichtjes, maar het aantal pluimvee stijgt sterk.

Tot slot komen investeringen in ammoniakemissiereducerende technieken maar moeilijk op gang, omdat er vaak nog veel onzekerheid over heerst bij landbouwers. In het verleden is het gebeurd dat van bepaalde technieken het reductiepercentage werd bijgesteld of zelfs geschrapt op basis van nieuw onderzoek. Wetenschappelijk gezien is dat de correcte gang van zaken, maar het zorgt er natuurlijk voor dat landbouwers met wantrouwen naar nieuwe technieken of investeringen kijken. Het WeComV (n.v.d.r. de wetenschappelijke commissie die door de Vlaamse overheid is opgericht en die deze technieken en maatregelen evalueert voordat een landbouwer ze mag toepassen) heeft bovendien een tijd stilgelegen, waardoor er vertraging in het proces is geslopen. Het is dus taak voor ons wetenschappers om met grondig bestudeerde technieken naar buiten te komen waar landbouwers op kunnen rekenen. Momenteel loopt er bijvoorbeeld veel onderzoek naar meer brongerichte maatregelen, zoals voeder- en mestadditieven. Het vergt echter tijd om die grondig te onderzoeken en om ze in de praktijk te brengen.

Waarom bleef de uitstoot van broeikasgassen nagenoeg ongewijzigd in 15 jaar?

De broeikasgasuitstoot van de Vlaamse landbouwsector daalde in de jaren 90 en begin 2000 fel, met het laagste niveau in 2008, maar is sindsdien terug lichtjes gestegen. De reden is een shift in de rundveestapel van vleesvee naar melkvee, dat meer methaan uitstoot. Ook ligt een toename van het aantal WKK’s in de tuinbouw aan de basis van deze stijging.

Als je inzoomt op de aanpak van methaan- en ammoniakuitstoot in de rundveesector, is het interessant hoe die verschillen. Om ammoniakuitstoot terug te dringen, gebruiken beleidsmakers de spreekwoordelijke ‘stok’. Boeren worden verplicht om reducties te verwezenlijken op hun bedrijf door maatregelen op te nemen in hun vergunning. Er zijn boeren die daarin slagen, maar het lukt niet iedereen.

Het Convenant Enterische Emissies legt daarentegen een algemene doelstelling op sectorniveau op – een daling van 14% methaanemissies tegen 2030 – maar zonder verplichtingen voor de individuele boer. Zij worden aangemoedigd via vrijwillige maatregelen zoals ecoregelingen – de spreekwoordelijke ‘wortel’. De implementatie verloopt echter traag, omdat er minder druk achter zit. Ondertussen zijn er wel melkerijen die het gaan stimuleren door meer melkgeld te geven als je klimaatbewust boert.

Zowel de stok als de wortel hebben voor- en nadelen. Een combinatie van beide zal nodig zijn om de doelstellingen voor zowel voor ammoniak als methaan te halen.

Wat moet er gebeuren om deze trends te keren?

De eerste doelstelling om ammoniak te reduceren voor boeren komt er snel aan. Rundveehouders moeten tegen het einde van dit jaar hun ammoniakuitstoot met 5% reduceren, terwijl er weinig technieken beschikbaar zijn die het voor elk bedrijf haalbaar maken. We moeten blijven inzetten op de ontwikkeling van nieuwe AER-technieken.

Op het vlak van methaanuitstoot is de ‘sense of urgency’ verdwenen. Het klimaatprobleem leeft minder in het algemeen, ook bij beleidsmakers en boeren. Als wij spreken met landbouwers, merk je maar weinig enthousiasme over klimaatmaatregelen, tenzij het om klimaatadaptatie gaat. Het is dus zaak om de focus te blijven leggen op beide pistes: klimaatadaptatie (aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering) én klimaatmitigatie (de reductie van broeikasgasuitstoot).

De focus van de politiek ligt nu op voedselautonomie. Dat is niet onlogisch, gezien de huidige geopolitieke context, maar klimaatverandering gaat niet weg, integendeel. We mogen niet vergeten dat ook boeren de gevolgen van klimaatverandering zullen voelen. Beleidsmakers moeten dringend terug duidelijk maken aan boeren waarom maatregelen om hun uitstoot te verminderen nodig zijn.

Klimaat en autonomie kunnen hand in hand gaan. Door klimaatverandering komen bijvoorbeeld de oogsten in gevaar. Meer circulaire landbouwsystemen, met bijvoorbeeld meer eigen voeders en eigen stal- en drijfmest, zijn zowel duurzamer als meer autonoom, omdat ze minder vervuilende soja en kunstmest uit het buitenland nodig hebben.

“Elke stap, hoe klein die ook is, telt”

Een daling van de veestapel kan ook een piste zijn om onze doelstellingen te halen, maar dan mag er niet zomaar blind een cijfer op de reductiedoelstelling worden geplakt, zonder flankerende maatregelen. Onze eigen veestapel doen dalen heeft geen zin als je vlees en zuivel blijft importeren uit het buitenland. Enkel als je de consumptie van dierlijke producten laat dalen tegelijk met de veestapel ben je duurzaam bezig.

Daarom vond ik het jammer dat de bevoegde minister van Landbouw het advies van de Vlaamse Gezondheidsraad om meer plantaardige eiwitten te eten, eerder lauw onthaalde. Dat advies is wetenschappelijk onderbouwd en heeft, naast duurzaamheid, nog heel wat andere voordelen. Als een deel van de bevolking het advies zou volgen en iets vaker plantaardig zou eten, zou ook onze landbouw kunnen shiften naar meer plantaardige productie, zonder negatieve gevolgen voor de agrovoedingssector.

Een laatste beleidsmaatregel kan zijn om de prijs van dierlijke producten te verhogen door duurzaamheid mee in de prijs op te nemen. Duurdere producten liggen natuurlijk gevoelig bij de consument. In de winkel weegt de prijs van een product nog altijd het zwaarst door bij consumenten. Bovendien moet ook het sociale aspect in rekening gebracht worden, waarbij gezinnen die het minder breed hebben niet mogen gediscrimineerd worden. Toch wordt er al met zogenaamd ‘True Pricing’ geëxperimenteerd in andere landen, dus we hebben er recent met ILVO ook een beleidsadvies over geformuleerd.

Was het rapport van het Federaal Planbureau verrassend?

Ergens had ik gehoopt dat de uitstoot van ammoniak meer was gedaald dan de cijfers van het FPB weergeven, maar ik ben er niet door verrast.

Dit jaar is een belangrijk jaar voor de campagnes om methaan- en ammoniakuitstoot terug te dringen. Je hebt een eerste doelstelling voor de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), dat er met rasse schreden aankomt. Dit jaar verwachten we ook een tussentijdse evaluatie van het Convenant Enterische Emissies. Hopelijk vormt het rapport van het Federaal Planbureau een wake-upcall voor de sector.

Stemmen deze voortgangscijfers u somber?

Soms wel. We hebben nog 5 jaar om zowel de doelstellingen van het Stikstofdecreet als die van het Convenant te halen. Dat wordt een moeilijke opgave, want de laatste jaren is er te weinig vooruitgang gemaakt.

Het helpt echter om te blijven benadrukken dat elke stap, hoe klein die ook is, telt. Een individuele landbouwer, onderzoeker of beleidsmaker zal nooit héél het klimaat- of stikstofprobleem kunnen oplossen, maar alle kleine beetjes samen kunnen dat misschien wel.

Thor Deyaert

Lees ook in Veeteelt

Meer artikelen bekijken