Plan Biet 3.0 zoomt in op stikstofbemesting
De Belgische suikerbietensector (KBIVB, CBB, Iscal en Tiense Suiker) organiseerde eind augustus de derde editie van ‘Plan Biet’. Dit event bracht landbouwers, beleidsmakers, experten en onderzoekers uit de sector tijdens 4 technische en praktijkdagen samen rond diverse uitdagingen. Wij trokken naar Wezeren (een deelgemeente van Landen), waar de focus lag op het verlagen van de stikstofbemesting.

Suikerbieten hebben veel stikstof nodig om goed te groeien, maar laten er na de oogst slechts weinig van achter in de bodem. Er bestaat een sterke correlatie tussen stikstof en opbrengst (zowel in suikeropbrengst als financieel rendement), die de laatste jaren verder is beïnvloed door de ontwikkeling van nieuwe rassen en de stijgende stik-stofprijzen. Je kent dus best de optimale stikstofdosis voor jouw perceel. Idealiter begrijp je ook hoe die optimale stikstofdosis verandert onder invloed van de specifieke omstandigheden van dat perceel.
Gewijzigde optimale stikstofbehoefte
Yannick Biemans van het KBIVB (Bieteninstituut) gaf toelichting bij de veranderende optimale stikstofbehoefte voor suikerbieten tijdens de laatste 30 jaar. “Vóór 2000 bedroeg die 200 tot 250 eenheden (N)/ha voor een optimaal rendement. Daarvan ging er 60 tot 100 N/ha naar de wortel en 120 tot 170 N/ha naar het loof”, aldus Biemans. “In de laatste 30 jaar is zowel de wortel- als de suikeropbrengst met 30% gestegen. Hierbij vertoont de bladmassa een bijna lineair verband met de hoeveelheid beschikbare minerale stikstof in de bodem. De suiker- en wortelmassa neemt echter af zodra de stikstofdosis te hoog wordt. Dit komt doordat de biet blijft investeren in bladmassa zolang er voldoende stikstof aanwezig is. Bij een te hoge stikstofgift daalt bovendien het suikergehalte in de wortel, waardoor ook de extraheerbaarheid van suiker vermindert. De optimale stikstofdosis wordt hierbij bepaald op basis van de financiële opbrengst van het perceel, waarbij de stikstofkost wordt verrekend. Omdat de prijs van stikstof de afgelopen 30 jaar aanzienlijk is gestegen, is de optimale stikstofdosis gedaald.”
Rendement en stikstofgebruik
Ook andere parameters van de suikerbiet zijn in de voorbije 30 jaar veranderd. Zo is het stikstofgebruik van de plant – de hoeveelheid stikstof die nodig is om een bepaalde hoeveelheid suiker te produceren – gedaald. “Dat betekent dat de plant efficiënter is geworden in het omzetten van stikstof naar suiker”, stelt Yannick Biemans. “Over de laatste 30 jaar heeft dit geleid tot een opbrengststijging van circa 30% voor zowel suikerbieten als suiker, bij een gelijke stikstofgift.”
Externe stikstofbronnen
Om de optimale stikstofdosis voor een perceel te berekenen, richten bietentelers in België zich meestal tot adviesbureaus zoals de Bodemkundige Dienst van België (BDB, in Vlaanderen) of LaHulpe/RequaSud (Wallonië). “Hun advies is gebaseerd op diverse factoren, waarvan de belangrijkste zijn: de hoeveelheid stikstof die al in de bodem aanwezig is, de stikstofbehoefte van het gewas en de bijdrage van 3 externe stikstofbronnen, die tijdens de groeiperiode van het gewas stikstof aan de bodem leveren”, vervolgt Biemans. “Die externe stikstofbronnen zijn de organische grondlaag – een goed opgebouwde humuslaag laat tussen 50 en 100 N/ha vrij aan de bodem tussen maart en juli – het toepassen van een groenbemester tussen 2 teelten en het gebruik van organische meststoffen. Die laatste kunnen in diverse vormen worden toegepast: stal- en drijfmest, gier of schuimaarde.”
Over het algemeen geeft drijfmest een groter aandeel stikstof vrij dan stalmest. Bovendien komt er tot 1,5 tot 2 keer zoveel stikstof vrij bij toepassing in het voorjaar in vergelijking met het najaar.
Berekening stikstofadvies
Ook factoren zoals laattijdige oogst, bodem-pH, stikstofprofiel in het voorjaar en bodemtype kunnen worden meegenomen in het uiteindelijke stikstofadvies. Yannick Biemans gaf ook aan dat omwille van het feit dat er veel factoren een rol spelen bij het berekenen van het optimaal stikstofadvies, er verschillen kunnen zijn in het aangegeven ‘optimale stikstofadvies’ tussen adviescentra. Er is namelijk geen exacte formule om dat advies te berekenen.
 
Verlaging van stikstofapplicatie
Het KBIVB anticipeert op striktere regels van de overheid, zoals van de Green Deal en de Farm-to-Fork-strategie, waarmee die de stikstofbemesting wil laten dalen met het oog op de klimaatverandering. Het Bieteninstituut zette proeven op om technieken te analyseren waarmee de toepassing van stikstof bij suikerbieten kan worden verlaagd, zonder het financieel rendement aan te tasten. Over het algemeen voert het KBIVB 4 soorten proeven uit rond stikstofverlaging: rijentoediening, rassenproeven, het gebruik van koolstofneutrale mest-stoffen (om onze koolstofvoetadruk te laten dalen) en de toepassing van biostimulanten.
Bij rijentoediening wordt de minerale stikstof onder vloeibare vorm geïnjecteerd net naast de rij waar suikerbieten worden gezaaid. Dit gebeurt tijdens het zaaien, zodat de stikstof op de juiste plaats wordt toegepast. Bij een injectie van de stikstof voor suikerbieten, wordt dit door het KBIVB op 6 cm van het zaad op 6 cm diepte gedaan met de zaaimachine. Over het algemeen heeft rijentoediening een hoger financieel rendement dan de andere toepassingsvormen. Proeven van vorige jaren hebben aangetoond dat hetzelfde financiële rendement behaald kan worden bij rijenbemesting, waarbij gemiddeld 30% minder stikstof werd toegepast.
Verder bleek dat rijenbemesting een betere startgroei van de suikerbiet bevorderde, doordat er meer stikstof direct beschikbaar was voor het zaad. Wanneer de stikstof werd geïnjecteerd in de grond, kon het KBIVB bovendien waarnemen dat er minder uitspoeling plaatsvond en dat de suikerbieten bij dezelfde totale stikstofdosis een hogere opbrengst en een hoger suikergehalte behaalden.
Geen significante verandering met biostimulanten
De inzet van biostimulanten is een technologie onder ontwikkeling waarvan de werking nog vrij onzeker is. Microbiële biostimulanten bevatten schimmels en bacteriën die de wortels of het loof van de plant koloniseren. Niet-microbiële biostimulanten kunnen een breed assortiment stoffen bevatten: plantendelen- en zeewierextracten, humus- of fulvinezuren, digestaat uit energiegewassen (eiwitten)…
Biostimulanten kunnen het gebruik van nutriënten door de plant efficiënter maken, de tolerantie tegen abiotische stress verhogen, de kwaliteitskenmerken verbeteren en de beschikbaarheid van in de bodem of in de rhizosfeer vastgehouden nutriënten vergroten. Het KBIVB deed al 2 jaar proeven rond biostimulanten, maar kon over het algemeen nog geen significante verandering zien. “Voorlopig is het dus niet financieel rendabel. Op stresspercelen bieden ze wel mogelijkheden, wat momenteel verder onderzocht wordt”, aldus Yannick Biemans.
 
Proeven in Wezeren
In Wezeren legde het KBIVB 2 proeven aan: een proef met biostimulanten en andere producten en een rassenproef. Het doel van beide proeven was om na te gaan of de stikstofdosis verlaagd kan worden zonder een effect te hebben op de opbrengst.
Zaaimachine voor stikstofproeven
François Huyttens van het KBIVB gaf toelichting bij een zaaimachine voor stikstofproeven waarmee zowel stikstof als biostimulanten kunnen worden toegediend. “Vooraan bevinden zich de dubbelschijven om de stikstof toe te dienen”, legde Huyttens uit. “We werken met de klassieke vloeibare stikstof, waarbij de stikstof onder 3 vormen voorkomt: nitraatvorm 7,5%, ammoniumvorm 7,5% en ureum 15%. De nitraatvorm is direct opneembaar door de plant, maar de andere vormen moeten eerst worden omgezet in nitraat vooraleer ze kunnen worden opgenomen. Bij de ureumvorm duurt de transformatie het langst. Dit maakt dat de vrijgave van de stikstof gespreid wordt, waardoor uit-spoeling geminimaliseerd wordt.”
Dit jaar werden bij de percelen met rijentoediening in Wezeren verbrandingsverschijnselen opgemerkt. “Dit kwam waarschijnlijk door een slecht ingestelde zaaimachine die de stikstof te dicht bij het zaad toepaste”, verklaarde Huyttens. “Het dubbelschijfelement van die lijn was te kort naast de rij gepositioneerd. Een goede positionering is dus van uiterst belang om verbrandingsverschijnselen te voorkomen. Op één lijn liepen de bieten daardoor veel achterstand op.”
“Er werden banden aangelegd met 0, 70 en 100 eenheden stikstof. Bij de band met 0 eenheden werd stikstof toegevoegd met de zaaimachine voor de objecten met rijbemesting of volleveldsgranulaat; de 70 en 100 eenheden werden klassiek toegediend met een conventionele spuitmachine. Aan de achterzijde van de zaaimachine loopt net na het aandrukwiel een buisje waarmee biostimulanten worden toegediend. Sommige biostimulanten kunnen de rhizosfeer koloniseren, waardoor ze zo kort mogelijk tegen het zaad moeten worden toegepast. Aan de rechterzijde van de machine bevindt zich de APV-zaaibak in de stikstofuitvoering. Daarmee kan stikstof in homogene vorm vollevelds worden toegediend in granulaatvorm over de volledige breedte van 2,70 m van de zaaimachine.”
Rassen- en biostimulantenproef
In de rassenproef werden 11 rassen in 4 herhalingen op 6 rijen getest op de dosissen 70, 100 en 130 eenheden stikstof. Ze werden verticaal op de stikstofbemestingen doorgezaaid. De eerste en zesde rij werden daarbij niet geoogst, om een bufferzone tussen elk object te hebben.
 
Uit de biostimulantenproef bleek dat er in mei al 130 eenheden stikstof in de grond zaten, terwijl het stikstofadvies 100 eenheden bedroeg. In juli bedroeg het al 160 eenheden. Bij elke biostimulant werd een verlaagde (70 eenheden) en een normale dosis (100 eenheden) stikstof toegepast. “Zo konden we nagaan of de biostimulant de verlaagde stikstof kon compenseren. Over het algemeen konden we geen grote verschillen zien tussen de biostimulanten en hun referenties op basis van observaties in het veld”, besloot Yannick Biemans. Dit kan echter verschillen na de oogst, zodra de resultaten van het rendement en het suikergehalte binnen zijn.





