Startpagina Uw stem

Opinie: Niet de veehouder faalt, maar de overheid

Stefaan Sintobin en Dries Devillé, Vlaams Belang-woordvoerders in de commissies Landbouw en Leefmilieu van het Vlaams Parlement, kropen in hun pen over wat ook de volgende jaren hét probleem van de Vlaamse veehouderij zal blijven: stikstof. Volgens hen is de juiste vraag die moet worden gesteld waarom de overheid en het gesubsidieerd natuurbeheer niet worden afgerekend op resultaten.

Leestijd : 4 min

Het debat over natuur en stikstof wordt al jaren gevoerd alsof het probleem zich situeert op landbouwbedrijven. Veehouders zouden, door de emissies op hun bedrijf, de goede staat van instandhouding van onze natuur verhinderen. Vergunningen worden geweigerd, bedrijven juridisch verlamd, investeringen onmogelijk gemaakt, telkens weer met dezelfde redenering: extra stikstof vormt een risico voor kwetsbare natuur. Die redenering klinkt logisch, maar ze is fundamenteel misleidend. Niet omdat natuur geen bescherming verdient, maar omdat de verantwoordelijkheid voor natuurherstel juridisch en bestuurlijk niet bij de individuele landbouwer ligt, maar bij de overheid. Dat is geen ideologische stelling, maar een rechtstreeks gevolg van Europees natuurrecht, goed bestuur en wetenschappelijke eerlijkheid.

Goede instandhouding is een overheidstaak

De Europese Habitatrichtlijn is daar duidelijk over. Lidstaten zijn verplicht Natura 2000-gebieden in een goede staat van instandhouding te brengen en te houden. Die verplichting rust op de overheid. Zij moet doelen vastleggen, beheer organiseren, herstelmaatregelen financieren en aantonen dat die maatregelen effectief zijn. In Vlaanderen zien we al jaren het tegenovergestelde. Natuurherstel bleef versnipperd, hydrologische knelpunten werden onvoldoende aangepakt – zoals structureel te lage of net te hoge grondwaterstanden door drainage, waterwinning en ontwatering – en beheerplannen waren vaak vrijblijvend. Wanneer dat falen juridisch zichtbaar wordt, wordt de verantwoordelijkheid niet bij het beleid gelegd, maar bij wie op dat moment een vergunning aanvraagt. Stikstofdepositie werd daarbij het centrale instrument. Niet omdat het ecologisch alles verklaart, maar omdat het juridisch bruikbaar is.

Stikstofdepositie als juridische stopknop

Stikstofdepositie is uitgegroeid tot de allesbepalende parameter in vergunningverlening. Niet omdat ze betrouwbaar meetbaar is op bedrijfsniveau – dat is ze niet – en niet omdat ze eenduidig kan worden toegewezen aan individuele bronnen – dat kan ze niet. Wat gebruikt wordt, zijn modellen die gemiddelden beschrijven, geen causale verbanden. Toch worden die modellen juridisch behandeld alsof ze exacte waarheid leveren. Dat gebeurt omdat rechters terecht zeggen: als de overheid niet kan aantonen dat natuurherstel geborgd is, mag zij geen bijkomend risico nemen. Omdat stikstof de enige drukfactor is die in cijfers kan worden gegoten, wordt zij tot allesoverheersend criterium verheven. Het gevolg is een fundamentele asymmetrie. Onzekerheid werkt altijd tegen de vergunningaanvrager, nooit tegen de overheid. Slecht natuurbeheer heeft geen juridische consequenties. Een theoretische depositietoename van een landbouwbedrijf wel.

Invloed zonder verantwoordelijkheid

In dat systeem spelen natuur- en milieuverenigingen een sleutelrol. In het publieke debat worden zij voorgesteld als neutrale, sympathieke vzw’s die ‘voor de natuur opkomen’. In werkelijkheid zijn het beleidsactoren met aanzienlijke invloed, die jaarlijks tientallen miljoenen euro’s publieke middelen ontvangen en structureel mee het normenkader bepalen. Hun boodschap is opvallend constant: de natuur is in slechte staat, dus zijn strengere normen, bijkomende beperkingen en meer subsidies nodig. Wat ontbreekt is een afdwingbare resultaatsverplichting. Wanneer de natuur ondanks jarenlange subsidies en beheerprojecten niet aantoonbaar verbetert, volgt zelden een kritische evaluatie van beheerkeuzes of effectiviteit. De conclusie luidt steevast: de stikstofdruk blijft te hoog. Dat wijst niet op kwade wil, maar op een structureel probleem. Wie geen skin in the game heeft, wordt niet tot resultaat gedwongen. Natuurverenigingen worden niet afgerekend op het behalen van instandhoudingsdoelen, terwijl landbouwers wel tot op het niveau van theoretische stikstofdepositieberekeningen juridisch worden aangesproken.

Belofte van emissiesturing na 2030 is lege doos

Tegenover de groeiende kritiek wordt een nieuw perspectief naar voor geschoven: na 2030 zou het beleid afstappen van depositiemodellen en overschakelen op emissiesturing op bedrijfsniveau. Dat klinkt rationeler en rechtvaardiger, maar bij nadere analyse blijft er slechts één zekerheid over: het zal de landbouwers veel geld kosten. Emissiesturing veronderstelt ingrijpende aanpassingen in bedrijfsvoering, stalsystemen, management en monitoring. Die investeringen lopen in de praktijk in de honderdduizenden euro’s per bedrijf. Maar wat ontbreekt, is ook maar enige garantie dat die inspanningen ook effectief zullen leiden tot een meetbaar betere staat van instandhouding van de natuur. Want ook bij emissiesturing blijft de fundamentele vraag onbeantwoord: wie draagt de verantwoordelijkheid als natuurherstel uitblijft? De plannen voorzien geen resultaatsverplichting voor de overheid, geen afdwingbare beheerdoelen voor natuurgebieden en geen mechanisme om falend natuurbeheer juridisch te corrigeren. Het risico wordt opnieuw volledig bij de landbouwer gelegd, terwijl de overheid haar eigen rol niet juridisch vastpint. Zo dreigt emissiesturing geen systeemverandering te worden, maar een nieuw technisch keurslijf. De parameters veranderen, de machtsverhoudingen niet.

Van beleid naar schuldtoewijzing

Het stikstofdossier is geëvolueerd van een beleidsvraag naar een systeem van schuldtoewijzing. Structurele problemen worden uitgevochten via individuele vergunningen. De overheid verschuilt zich achter modellen of toekomstige hervormingen. Natuurverenigingen wijzen op een aanhoudende slechte toestand. En de veehouder blijft achter als juridische risicodrager van een collectief falen. De paradox is scherp: hoe minder aantoonbaar natuurherstel er is, hoe strenger het landbouwbeleid wordt. Slecht beleid wordt beloond met meer macht, niet met meer verantwoordelijkheid.

Wat volwassen natuurbeleid zou moeten betekenen

Een volwassen natuurbeleid zou precies het omgekeerde doen. Het zou natuurdoelen juridisch verankeren als resultaatsverplichtingen voor de overheid en haar uitvoerende partners, inclusief gesubsidieerde natuurverenigingen. Het zou herstel meten aan ecologisch relevante indicatoren, niet alleen aan gemodelleerde drukfactoren. En het zou wetenschappelijke onzekerheid proportioneel wegen, in plaats van ze eenzijdig af te wentelen. Zonder die omslag blijft elke systeemwijziging – depositie of emissie – inhoudelijk leeg.

De juiste vraag

De juiste vraag is dus niet of landbouw moet veranderen. Die verandert al decennia. De juiste vraag is waarom de overheid en het gesubsidieerd natuurbeheer niet worden afgerekend op resultaten. Zolang die vraag niet centraal staat, blijft stikstof het perfecte alibi. En blijft de veehouder het gezicht van een probleem dat hij niet heeft veroorzaakt en dat hij, zelfs met de duurste emissiereducties, alleen niet kan oplossen. Goede natuur vraagt geen nieuwe modellen. Ze vraagt goed bestuur.

Stefaan Sintobin en Dries Devillé, Vlaams Belang

Lees ook in Uw stem

Meer artikelen bekijken