Startpagina Actueel

Nieuwere teelttechnieken voor maïs?

Tijdens diverse afgelopen wintervergaderingen stonden medewerkers van het Landbouwcentrum Voedergewassen stil bij wat 2016 ons gebracht heeft en wat we eruit kunnen leren voor dit jaar. Bijzondere aandacht was er voor nieuwe teelttechnieken voor maïs, al kunnen we het soms ook een hernieuwde belangstelling noemen voor bepaalde thema’s.

Leestijd : 9 min

W e hebben met 2016 een moeilijk, en misschien wel een nooit gezien, jaar achter de rug. De eerste helft van 2016 was zeer nat. Er viel circa 600 l/m² in de eerste helft van 2016. Vooral mei en juni sprongen er uit. In deze 2 maanden viel ongeveer 330 l/m² in de regio van Geel. Na de natte periode sloeg het weer om en kregen we te maken met droog warm weer. In de eerste dagen van september waren er meerdere dagen van meer dan 30°C.

Wat zijn de gevolgen van dit natte weer?Het vele water zorgde ervoor dat de aanwezige nutriënten uitspoelden. Het dichtslempen van de grond zorgde voor een zuurstofarm milieu. De combinatie van beiden deden de plantengroei stagneren. Op de velden die lange tijd onder water bleven, stierven de planten af.

Het natte weer zorgde ook voor een ondiepe beworteling. De beworteling was onvoldoende om de planten zich te laten herpakken toen het weer verbeterde. Het droge warme weer van september deed de maïs nog eens extra snel afrijpen. DS% van 40 of meer bij de oogst waren geen uitzonderingen

De onkruidbestrijding bij maïs verliep door het natte weer ook moeilijk. Het weer liet door de vele regenbuien het niet altijd toe om te gaan spuiten, de velden lagen er te nat bij om ze te berijden. Op sommige velden is de onkruidbestrijding niet gebeurd of mislukt, wat een enorme concurrentie gaf van de onkruiden

Wat het gras betreft, moest er tussen de buien door gemaaid worden. Dat gebeurde niet altijd in de beste omstandigheden. Het berijden van een te natte zode gaf dan ook aanleiding tot schade aan de graszode. Wie niet kon maaien doordat de weide te nat was, kon doorgaans pas half juli maaien met het nodige kwaliteitsverlies aan gras en zode tot gevolg.

Tekort aan ruwvoer

De moeilijke teeltomstandigheden van 2016 hebben op nogal wat bedrijven voor een tekort aan ruwvoer gezorgd. De vraag is nu hoe we hier nu mee omgaan. De LCV-medewerkers gaven alvast enkele opties mee:

- Als de maïs of het gras op is voor de nieuwe oogst is ingekuild, kan er aangekocht worden. Gezien de kleinere oogst van 2016 is de voorraad beperkt, wat de prijs doet verhogen.

- U kan het aandeel maïs en/of gras in het rantsoen beperken en vervangen door allerlei nevenproducten.

- Dit jaar kan een zeer vroeg ras gezaaid worden om vroeg te kunnen oogsten.

- In 2016 is er nog maïs gezaaid tot eind juli. Bv meerdere snedes gras inkuilen en dan nog maïs gaan zaaien kan misschien een valabele oplossing zijn, maar bevelen de LCV-medewerkers niet aan. In 2016 kenden we gunstige groeiomstandigheden die deze maïs goed deed ontwikkelen. Maar er was ook vrij vroeg nachtvorst wat de planten deed stilvallen en deze zijn bij een laag DS-gehalte gehakseld.

- Een groter areaal Italiaans raaigras telen. Hiernaast luidt het advies om tijdig te maaien om tot een maximale maïsopbrengst te komen. Te laat maaien kan tot gevolg hebben dat het gras met te veel vocht gaat lopen, waar de maïs dan mogelijks kan onder gaan lijden.

- Meer krachtvoer in het rantsoen, kan een oplossing zijn om het tekort aan ruwvoer te ondervangen.

- Tot slot wordt nog geopperd om voederbieten te telen. Deze hebben een hoge productie per ha, als ze lang genoeg kunnen doorgroeien.

Maïs op 75 cm of minder?

De bemesting van maïs gebeurt meestal door volleveldse toediening van drijfmest in combinatie met rijenbemesting met kunstmest. Langs de ene kant brengt men met de rijenbemesting de nutriënten dichtbij de plant, anderzijds moet de plant een uitgebreid wortelgestel ontwikkelen om de drijfmest volledig te benutten. Bij een nauwe plantafstand komen de planten ‘dichter’ bij de drijfmest te staan wat zou moeten leiden tot een betere benutting van de drijfmest en mogelijk minder kunstmest. Mogelijk leidt dit ook tot een lager nitraatresidu.

Door een nauwere rij-afstand is het veld sneller dichtgegroeid. Onkruiden zouden zo minder kans moeten krijgen. Dit kan ook voordelen bieden naar mechanische onkruidbestrijding aangezien 1 of 2 keer wiedeggen zou moeten volstaan.

Bij een klassieke rij-afstand is er steeds een onbeteelde strook van ca 70cm breed. Op erosiegevoelige percelen zal op deze plaatsen grond gaan spoelen. Door de rijafstand te verkleinen worden de onbeteelde stroken kleiner. Naar erosie zou dit voordelen moeten bieden.

De klassieke maïszaaimachines worden alsmaar groter en vragen zwaardere tractoren. Het risico op bodemverdichting neemt hierdoor toe, zeker wanneer er smalle banden op de tractor liggen. Door met bv een graanzaaimachine te gaan zaaien kan er met een lichtere tractor en/of op een lagere bandenspanning gewerkt worden.

De opbrengst kan hoger zijn bij aangepaste rij-afstanden, door een betere benutting van drijfmest.

Achterliggende gedachten van breedwerpig zaaien zijn lagere teeltkosten en een gunstigere plantverdeling. Onder gunstige omstandigheden kan deze methode vergelijkbare opbrengsten geven met de traditionele methode. Echter door de wisselende zaaidiepte is met name onder ongunstige omstandigheden de opkomst onregelmatiger dan bij de traditionele methode. Bij deze methode is de plantverdeling gemiddeld niet beter, omdat de afstand tussen de planten erg wisselend is.

Proefveldwerking

De proeven waren als volgt aangelegd:

- 75 en 45 cm is met een klassieke maïszaaimachine waarbij de zaai-elementen respectievelijk op 75 en 45 staan

- 25 cm is met een mechanische graanzaaimachine gedaan waarbij de helft van de zaaipijpen zijn dichtgezet

- Vollevelds is met een cultivator met zaaibak gezaaid. De slangen van de zaaibak zijn achter de triltanden gemonteerd, hierdoor is er niet echt meer sprake van een volleveldse zaai maar eerder van zaaien op 37,5cm.

Inzake de wijzigende rijafstand legt Hooibeekhoeve proeven aan op de Kempische zandgrond en dit sinds 2013. In 2014 en 2015 werden er respectievelijk door het Departement Landbouw en Visserij en PIBO Campus vzw op een leemgrond een vergelijkbare proef aangelegd. Op de leemgrond waren de verschillen tussen de diverse objecten klein. Op de zandgrond echter bleken er wel grote verschillen te zijn. Bij een rijafstand van 45cm werd er gedurende 3 jaar een duidelijke meeropbrengst gerealiseerd vergeleken met de klassieke afstand van 75cm. Een volleveldse zaai of een rijafstand van 25 met een graanzaaimachine gaven een kleine meeropbrengst maar een onregelmatige opkomst.

Het is duidelijk dat de zaaitechniek bij maïs meer aandacht zal krijgen in de toekomst. Verschillende fabrikanten zetten dan ook in op het ontwikkelen van machines hiervoor. Nieuwe ontwikkelingen op dit moment zijn de ruitzaai en de stereozaai,al is deze laatste niet echt nieuw te noemen aangezien dit ca 20 jaar geleden ook al getest werd.

Deze alternatieve zaaitechniek past dan ook enkel voor hakselmaïs korrelmaïs zal moeilijker kunnen geoogst worden, doordat het niet meer op rijen van 75cm staat.

Maïs heel vroeg oogsten dit jaar is mogelijk, mits de gepaste teelttechniek.
Maïs heel vroeg oogsten dit jaar is mogelijk, mits de gepaste teelttechniek.

Maïs oogsten op 1 september

Waarom zouden we maïs willen oogsten op 1 september, of toch de eerste helft van september? Er zijn verschillende redenen waarom de maïsoogst zo vroeg moet vallen.

Wil men na de maïsoogst een groenbedekker inzaaien in het kader van EAG, moet er voor 1 oktober gezaaid worden en dient de maïs bijgevolg voor 1 oktober geoogst te zijn.

Wil men bijvoorbeeld grasklaver inzaaien, dan is vroeg maïs oogsten ook aangeraden. Bij een tijdige zaai nemen de slaagkansen van grasklaver toe. Bij een zaai na een maïsoogst in oktober bestaat het risico dat de klaver moeilijker gaat kiemen en ontwikkelen door de slechte weersomstandigheden.

De natte omstandigheden van 2016 hebben op nogal wat bedrijven (regio gebonden) tot gevolg dat er een tekort aan maïs is om te overbruggen tot de oogst van 2017. De opbrengsten liggen zo’n 30-40% lager; in bepaalde regio’s is het opbrengstverlies 70-80%.

De vraag van hoe vroeg kunnen we maïs gaan oogsten om kwalitatief en kwantitatief voer te produceren stelt zich bijgevolg wel op een aantal bedrijven.

Om zo vroeg mogelijk maïs te kunnen oogsten moeten we:

- Tijdig zaaien, naarmate het zaaitijdstip later wordt, zal ook het oogsttijdstip later worden.

- Om zo vroeg mogelijk te kunnen oogsten, moet er uiteraard een aangepaste rassenkeuze gebeuren. In de eerste plaats kan hier gedacht worden aan de groep van de zeer vroege rassen. De zeer vroege rassen vinden vooral hun toepassing bij een zaai na een snede gras, dus bij een zaai tussen 1-15 mei. Bij een tijdige zaai moet het lukken om deze rassen te kunnen oogsten omstreeks 20 september bij een voldoende hoog DS-percentage.

Er is echter nog een groep van rassen die nog vroeger is, namelijk de ultravroege rassen. Deze rassen worden ook wel 120 dagen of 4 maanden maïs genoemd en zijn oogstbaar 18 tot 20 weken na zaai. De ultravroege maïs wordt geteeld in koudere streken als Denemarken, Noord-Nederland,… Door hun korte groeiduur bieden de ultravroege rassen de mogelijkheid om in deze streken met een kort teeltseizoen toch maïs te telen en te oogsten bij een voldoende hoog drogestof percentage.

Onder normale omstandigheden is er in Vlaanderen minder noodzaak aan deze ultravroege rassen. Het groeiseizoen is immers vol doende lang om de latere rassen voldoende rijp te krijgen. Met de beperkte voorraden maïs kan het echter wel interessant zijn om aan zulke rassen te gaan denken. Door hun korte groeiduur zijn ze immers 18-20 weken na zaai oogstbaar. Dit betekent bij een zaai van omstreeks 25 april, dat er de eerste helft van september kan geoogst worden bij een voldoende hoog drogestofpercentage. Dit is 2-3 weken vroeger dan wanneer er (half) vroege rassen zouden gezaaid worden

Ervaringen met ultravroege maïs

In Nederland voert PPO/WUR al meerdere jaren rassenproeven uit met ultravroege rassen. Deze proeven gebeuren in Noord-Nederland. Meerdere rassen zijn hier reeds beproefd. De ultravroege rassen blijken in deze proeven een lagere opbrengst te geven dan de zeer vroege rassen die meelopen. Kwalitatief gezien scoren deze rassen doorgaans iets beter.

De ervaringen op Vlaamse bodem met de ultravroege rassen zijn echter beperkt. De Hooibeekhoeve heeft de voorbije twee jaar op een beperkte schaal een ultravroeg ras uitgezaaid. Proefhoeve Bottelare UGent/HoGent zaaide in 2016 ook een ultravroeg ras uit. De ervaring leert dat het gebruikte ras, met een FAO van 150-160, na ca 18 weken oogstbaar was bij een droge stofpercentage van ca 36%. Zowel in 2015 als 2016 stond er naast het ultravroege ras ook een zeer vroeg, vroeg en een halfvroeg ras op hetzelfde veld. Dit geeft de mogelijkheid om een beeld te vormen hoe het ultravroeg ras zich verhoudt t.a.v. de andere vroegheidklassen. Vergeleken met de zeer vroege rassen (FAO 180-200), kon het ultravroege ras zo’n 10-dagen eerder geoogst worden. De opbrengst van de zeer vroege rassen lag zo’n 1.000-1.500 kg DS/ha hoger dan bij het ultravroege ras. Qua voederwaarde zijn de verschillen klein. De vroege rassen (FAO 215-225) lieten een meeropbrengst van 1.000 tot 2.500 kg DS/ha optekenen bij een oogst die ca 2 weken later lag. Ten opzichte van een halfvroeg ras (FAO 235) lag de opbrengst zo’n 2.500-3.000 kg DS/ha lager en was het oogsttijdstip ca 3 weken later dan bij de ultravroege maïs. In vergelijking met zowel de vroege als de halfvroege rassen is er een tendens dat het ultravroege ras een beter resultaat naar zetmeel, verteerbaarheid en VEM behaalde. In 2016 was dit sterker uitgesproken dan in 2015.

Naast de toepassing als kuilmaïs werd er in 2016 in kader van het PDPO-project Looboeren ook gekeken naar de mogelijkheden als korrelmaïs. Op basis van deze eerste proef bleken de ultravroege rassen eind september te kunnen geoogst worden bij een vochtgehalte van 27-29% en ca 8 ton graan /ha (bij 15% vocht).

Maïs onder folie

De teelt van maïs onder folie biedt een aantal voordelen. Zo gebeurt het zaaien doorgaans enkele weken vroeger en kan het werk op deze manier gespreid worden.

Het vroeger zaaien en het creëren van betere omstandigheden geven de planten een voorsprong. Planten gaan zich beter ontwikkelen wat resulteert in een hogere opbrengst, zowel kwantitatief als kwalitatief.

De gebruikte folie om maïs onder te zaaien evolueerde, wat maakt dat dit thema terug leeft bij maïstelers.
De gebruikte folie om maïs onder te zaaien evolueerde, wat maakt dat dit thema terug leeft bij maïstelers.

De vroegere zaai en betere groeiomstandigheden laten toe om latere rassen te gebruiken. Deze rassen geven een hogere opbrengst; doch onder normale omstandigheden rijpen zij onvoldoende af. Door vroeger te zaaien onder folie gaan zij ook kunnen geoogst worden bij een normaal DS-gehalte. Al moet er hierbij wel opgelet worden dat er geen evolutie is naar te late rassen.

Betere kiemomstandigheden laten ook toe om de hoeveelheid zaad te verminderen.

Uit metingen in het najaar van 2016 blijkt er ook een tendens te zijn naar een lager nitraatresidu bij maïs onder folie.

Stel dat er gekozen wordt voor vroege rassen, moet een oogst voor 1 oktober mogelijk zijn om zo tijdig een groenbedekker in te zaaien om te voldoen aan de EAG.

De teelt onder folie heeft ook een aantal nadelen. Zo is er de kostprijs van de folie, gaat het zaaien trager en groeien de jonge planten niet altijd even vlot door de folie

Er is een besparing van 100 euro mogelijk door een lagere kost van zaad, meer bewerkingen in 1 werkgang, besparing van herbiciden en rijenbemesting

De folie en het zaaien kosten rond de 250 à 350 euro extra per ha. Om dit te compenseren is er circa 5 ton silomaïs of 2,5 ton korrelmaïs meer nodig berekende het LCV.

Lees ook in Actueel

Meer artikelen bekijken