Actieve stoffen met bladwerking worden voornamelijk toegepast na de opkomst van onkruid. Afhankelijk van of het in de plant kan voortbewegen, worden ze onderverdeeld in twee klassen: systemisch en contact.
De eerste klasse, de systemische middelen, omvat actieve stoffen die op bladniveau worden geabsorbeerd en door het sap naar de plaats van werking worden getransporteerd. De tweede klasse, de systemische middelen, betreft actieve stoffen die weinig bewegen in de plant omdat ze zich op de plaats van werking in de plant bevinden.
Opname in het blad
I
Behoud van de spuitoplossing
De eerste stap in de werking van een herbicide dat op het loof wordt toegepast, is het behoud van de spuitoplossing. Hier is de interactie tussen het mengsel en het oppervlak van de planten belangrijk. Die hangt af van twee groepen van factoren: een heeft betrekking op het spuiten (diameter, snelheid en samenstelling van de druppels) en de andere heeft met betrekking op de plant (bevochtigbaarheid van het oppervlak, bladmorfologie, aanwezigheid van haar). De ontwikkeling of de stadium van het orgaan is ook een parameter die het behoud beïnvloedt: Wanneer een blad uit de knop komt, is het bladoppervlak praktisch vrij van epicuticulaire was. De naakte huid van zo’n jong orgaan is zeer bevochtigbaar. Als het blad groeit, vormen de epidermale cellen wassen die bijdragen aan het verminderen van de bevochtiging. De behandeling van een jonge plant (2 - 3 blaadjes) met een mengsel moet op zeer bevochtigbare oppervlakken.
Opname doorheen de cuticula
De tweede stap in de werking van een herbicide op het loof, is de opname van de actieve stoffen door de cuticula. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, zijn de huidmondjes niet de belangrijkste toegangsroute. De cuticula vormt, ook al is deze zeer lipofiel van aard, de hoofdroute voor bladopname. Die doorlaatbaarheid verschilt echter sterk van soort tot soort. Zo dringt bijvoorbeeld 2,4 D beter door in een maïsblad dan in een bietenblad.
Opname door plantorganen