Aandeel steun in inkomen hoogst in rundveesector, laagst in tuinbouw
Het aandeel van de rechtstreekse steun in de opbrengst en het bedrijfsinkomen van landbouwbedrijven is het grootst bij gespecialiseerde vleesveebedrijven. Dat blijkt uit cijfers van Statistiek Vlaanderen.
Bij deze vleesveebedrijven lag het aandeel van de steun in de periode 2012-2018 op 14% van de opbrengst en 77% van het bedrijfsinkomen. Dat is het gevolg van een hoog bedrag van rechtstreekse steun en een lage totale opbrengst en bedrijfsinkomen bij deze bedrijven.
Rechtstreekse steun
Onder bedrijfsinkomen wordt verstaan het familiaal bedrijfsinkomen vermeerderd met de toegerekende vergoeding op het eigen geïnvesteerde bedrijfs- en grondkapitaal. Met rechtstreekse steun wordt dan weer bedoeld de inkomenssteun die de landbouwers ontvangen uit de eerste pijler van het Europees landbouwbeleid (markt- en inkomenssteun). Het gaat dan voornamelijk om de bedrijfstoeslag/toeslagrechten, basisbetalingen, betalingen voor vergroening, betalingen voor jonge landbouwers en zoogkoeienpremies.
Van alle sectoren is de totale opbrengst en het bedrijfsinkomen in de beschouwde periode het laagst bij vleesveebedrijven. De bedrijfstypes gemengd rundvee, akkerbouw en melkvee haalden in de periode 2012-2018 een aandeel van rechtstreekse steun in het bedrijfsinkomen tussen 31 en 42%.
Laagst in de tuinbouw
De intensieve veehouderij (varkens en pluimvee) is met 8% in het bedrijfsinkomen minder afhankelijk van rechtstreeks steun. In de tuinbouw ten slotte is het percentage van de rechtstreekse steun in de opbrengst en het bedrijfsinkomen heel laag.