Zet Ierland de toon?
Is duurzaamheid wel iets voor landen die het moeten hebben van de export? Op die vraag hebben ze in Ierland alvast volmondig ‘ja’ geantwoord. Onder ‘Origin Green’ wil Ierland duurzaamheid inzetten als verkoopstroef, iets wat het land uitdrukkelijk uitspeelt op beurzen wereldwijd. Veelzeggend ook is dat ‘Origin Green’ een initiatief is van Bord Bia, zowat de Ierse VLAM. Ons land is overigens de zesde belangrijkste exportmarkt voor Ierland.
De voedingssector is voor Ierland een steunpilaar van de economie. De sector kwam als een van de winnaars uit de recessie en is goed voor 10 % van de jobs. “Ierland telt 5 miljoen inwoners, maar produceert voedsel voor 25 miljoen mensen”, illustreerde Noreen Lanigan van Bord Bia het belang.
Het sterke aandeel van de voedingssector in de Ierse economie toont zich ook in de ecologische voetafdruk van de Ierse economie. De sector is een van de grootste vervuilers op het eiland: 35 % van de emissies komt uit de agrofood. In het kader van de klimaatdoelstellingen ligt er dus ook een vrij zware last op die sector.
Plannen voorleggen
Origin Green is daarbij het Ierse plan van aanpak. Het gaat om een nationaal, multisectorieel duurzaamheidsprogramma. Zelf zeggen ze de eerste in de wereld te zijn, al blijkt het Verenigd Koninkrijk al eerder vergelijkbare initiatieven gestart te hebben. Het gaat om een enorm datavergaringssysteem over de emissies in elke schakel van de keten. De controle gebeurt door onafhankelijke controle-instellingen. Zij doen elke 18 maanden een audit met tablet over onder andere beweiding, mest, voeder, huisvesting, gewasbescherming, energie, water en biodiversiteit.
Deelname gebeurt op basis van vrijwilligheid, al is die wel met een flinke korrel zout te nemen. Op beursstanden van Bord Bia, zijn alleen bedrijven toegelaten die ‘Origin Green’ zijn; 90 % van de export gebeurt nu al door deze bedrijven. Er wordt gestreefd naar 100 %.
Zo’n 560 Ierse voedingsverwerkende bedrijven zijn al in het traject ingestapt; 237 ervan hebben al het certificeringsproces doorlopen en zijn goedgekeurd. Zij hebben gedegen en onderbouwde plannen moeten opmaken over hoe zij hun ecologische voetafdruk verlagen. “Het is best wel streng; het is geen uitzondering dat plannen vijf keer afgekeurd worden eer ze als voldoende worden beschouwd”, aldus mevrouw Lanigan.
Niet altijd hoogtechnologisch
Aanbodbeheersing en kloof verkleinen
Maar duurzaamheid hoeft niet alleen nationaal en multisectorieel. Het kan ook gewoon lokaal. Dat bewees het verhaal van ‘De Zeeuwse Vlegel.’ Onder dat label vermarkten een aantal akkerbouwers uit Zeeuws-Vlaanderen eigen baktarwe, zonder kunstmest en met sterk verminderde gewasbescherming. Die tarwe leveren ze aan lokale bakkers. Joop De Koeijer vertelde hoe het initiatief begon begin jaren ‘80 van vorige eeuw. Uit ontevredenheid met de dalende graanprijzen bedachten ze dat ze naar een systeem moesten met aanbodbeheersing. “De sfeer was toen zo, dat ook politici zeiden dat er voor akkerbouw in deze streek geen toekomst meer was weggelegd”, zo herinnerde de heer Koeijer zich.
Een aantal boeren vond elkaar en ook de vrouwen verenigden zich in zogenaamde ‘wilde boerinnengroepen.’ Naast aanbodbeheersing was het het dichten van de groeiende kloof tussen producent en consument een belangrijk kernpunt. Om dat te bereiken moest er extra aandacht gaan naar een milieuvriendelijkere vorm van akkerbouw. Consumentenorganisaties en milieuverenigingen werden uitgenodigd om rond de tafel te zitten en mee te denken.
Geen rijsporen in het gewas
“
Het graan wordt rechtstreeks aan de consument verkocht, maar ook vermalen tot meel en aan plaatselijke bakkers bezorgd. Dat malen gebeurt door een ambachtelijke windmolen. Het maakt het verhaal compleet en zorgt voor een grotere beleving bij de consument.
Op zoek naar tweede adem
Hoewel het om een succesverhaal gaat, is ‘De Zeeuwse Vlegel’ op zoek naar een tweede adem. “De meest gemotiveerde akkerbouwers werden bio, het commercieel succes bleef eerder klein, de broodconsumptie is gedaald en er is een steeds groter wordende variatie in andere broodsoorten in de winkel. Ook de milieubeweging gaat liever richting bio”, zo somt Joop De Koeijer open en bloot de obstakels op. Maar er is hoop. Recent werd ‘De Zeeuwse Vlegel’ opgenomen in een landelijk maaltijdboxproject. Ook een recente doorlichting bracht nieuwe perspectieven. “De conclusie was dat projecten zoals deze voldoen aan alle hedendaagse verwachtingen. Mochten we nog niet bestaan hebben, ze hadden ons moeten uitvinden”, zo besloot De Koeijzer met een optimistische noot. Een Zeeuwse Vlegel 2.0 komt er dus misschien wel aan.
Naar duurzame melk
Een duurzaamheidsinitiatief hoeft niet altijd de niche op te zoeken, maar kan ook voor een hele (sub)sector werken. Dat kwamen Roel Vaes (Boerenbond) en Renaat Debergh (BCZ) uitleggen. De zuivelsector ontwikkelde een duurzaamheidsmonitor begin 2014. Renaat Debergh schetste de omstandigheden waarin het aanpakken van duurzaamheid een logische stap werd. Er is uiteraard de maatschappelijke aandacht voor het thema en de veranderende insteek in het GLB. Maar er zijn ook heel concreet afnemers van zuivelproducten die tijdens onderhandelingen de inspanningen rond duurzaamheid op tafel leggen. “Het is ook in het welbegrepen eigenbelang van de sector dat ze zich duurzaam ontwikkelt”, aldus Renaat Debergh. Argumenten bevinden zich dus in de sfeer van het opnemen van maatschappelijke verantwoordelijkheid, maar evenzeer in het veiligstellen van afzetmarkten.
Weidegang niet inbegrepen
Gunstig rapport
Efficiënter melktransport
S tichting Veldleeuwerik
Sectorgedragen initiatieven hebben ze ook in Nederland. Een bekend initiatief daar is Stichting Veldleeuwerik, gestart in 2002 op initiatief van brouwgingant Heineken en tien akkerbouwers. De stichting brengt bijna 400 akkerbouwers en 60 partners samen rond duurzaamheid. 96 % van die akkerbouwers is biologisch, en samen zijn ze goed voor 8,7 % van het Nederlandse akkerbouwareaal. De akkerbouwers komen zes tot acht keer per jaar samen om kennis te delen over goede landbouwpraktijken.
Daniëlle Gram van de stichting beklemtoonde dat het de akkerbouwers zijn die de stichting dragen, en dat het bijvoorbeeld niet de retail is die bepaalt wat er gebeurt. Specifieke geboden worden afgeblokt. Er is een certificeringsmethodiek ontwikkeld waarmee akkerbouwers het ‘Veldleeuwerik certificaat’ kunnen behalen. Het is een vrijwillige aanpak, waarbij de boeren uit eigen kracht en motivatie bepalen wat ze doen. Elk jaar moeten de Veldleeuwerik-telers een duurzaamheidsplan voor het komende jaar opmaken. Daarin moeten er minimaal vier maatregelen beschreven worden die de akkerbouwer zal nemen. Maatregelen uit het voorbije jaar moeten geëvalueerd worden. Deze maatregelen horen te passen in de tien Veldleeuwerik indicatoren. Voorbeelden hiervan zijn bodemvruchtbaarheid, erosie, gewasbescherming, water of menselijk kapitaal.
Akkerbouwers in het netwerk boeken resultaten. “Zo zien we dat het landelijk gemiddelde voor zonnepanelen op het bedrijf 19 % bedraagt. Voor deelnemers aan de Stichting bedraagt dit 49 %”, zo illustreerde ze.
Daniëlle Gram was echter niet te beroerd om de vinger op de zwaktes te leggen. De stichting wordt gedragen door een kleine kern professionelen, en de begeleidende software is duur. Ook hier klinkt een andere vertrouwde opmerking: “Vanuit de retail is het heel moeilijk om plusjes voor duurzaamheid uit de markt te krijgen. Maar we hebben een lange adem; we blijven doorgaan”, zo klinkt het hoopvol.