De boodschap die André Wauters, specialist inzake rassen bij het KBIVB, bracht op de grote conferenties die de voorbije weken door het Bieteninstituut werden gehouden was heel duidelijk: “Vandaag moet de rassenkeuze zich in de eerste plaats richten op het zoeken naar aanpassing aan de ziekten die het gewas tijdens het groeiseizoen kunnen aantasten.”
Welke zijn de resistenties die op dit ogenblik beschikbaar zijn op de markt? Hoe kunnen deze resistenties beantwoorden aan de noden van de planters?
Meerdere ziekten en belagers waartegen de genetica een aanvullende of totale resistentie biedt moeten in overweging genomen worden op het ogenblik van de rassenkeuze: rhizomanie, rhizoctonia bruinwortelrot, bietencystenaaltje en bladziekten.
Rhizomanie duikt opnieuw op…
Voor het eerst verschenen in ons land in 1984, is rhizomanie een ‘oude bekende’. Vandaag vreest niemand ze meer; alle rassen die op dit ogenblik gecommercialiseerd worden zijn tolerant tegen deze virusaantasting.
Is er dan geen probleem meer? “Dat is jammer genoeg niet het geval. Het hoofdstuk ‘rhizomanie’ dreigt opnieuw op te duiken als gevolg van de capaciteit dit het virus bezit om de ‘barrières’ die door de rassenselectie werden opgeworpen te doorbreken”, zo waarschuwt de rassenexpert van het Bieteninstituut.
Vijftien tot twintig jaar geleden vormde rhizomanie de hoofdbekommernis van het Bieteninstituut en van de planters. De planters werden aangemaand om aandacht te hebben voor de symptomen van de ziekte en, wanneer deze zich voordeden, onmiddellijk over te schakelen op tolerante rassen.
Die symptomen zijn goed zichtbaar op individuele planten waarvan de bladeren bleker worden tijdens de zomer en meer rechtop gaan staan. De ziekte doet zich pleksgewijs voor op bepaalde zones in het veld.
Wanneer men de aarde verwijdert van een aangetaste biet bemerkt men een vernauwing van de bietenwortel en de vorming van een intense ‘baardvorming’ door een woekering van zijwortels. Wanneer men de biet in twee snijdt merkt men zeer duidelijk de vernauwing van de penwortel op. Dan worden ook de meest specifieke symptomen zichtbaar. De geelbruine verkleuring van de vaatbundels aan het uiteinde van de penwortel, evenals van de tumorweefsels op de woekerplaatsen van de zijwortels, is een betrouwbaar criterium voor de vaststelling van de aanwezigheid van rhizomanie.
… door omzeiling van de resistentie
André Wauters herinnert er aan dat rhizomanie een virusaantasting is die overgedragen wordt door een bodemschimmel Polymyxa betae die aanwezig is in de gronden sedert de jaren tachtig in ons land en ook in Noord-Europa. Er bestaan drie varianten van het virus: A, B en P. In ons land vindt men over het algemeen de variante B, maar ook het virus A komt in ons land voor. Virusvariante P werd waargenomen ten zuiden van Parijs. Alle huidige rassen bezitten hetzelfde resistentiegen rz1 die ze beschermt tegen de virusvarianten A en B.
Of beter gezegd, die ze beschermde tegen deze virussen. Sedert enkele jaren stelt men inderdaad vast dat het virus A gemuteerd is op sommige percelen onder de vorm van een stam die ‘AYPR’ werd genoemd en die het resistentiegen rz1 heeft doorbroken. Op die percelen is een aanvulling op het resistentiegen rz1 noodzakelijk om verder bieten te kunnen blijven telen. Dit gebeurt onder de vorm van een resitentiegen rz2.
Deze nieuwe stam AYPR van het virus komt reeds voor in Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, maar werd sedert 2014 ook in ons land waargenomen in twee goed afgelijnde gebieden, namelijk in de streek van Binche en in de Antwerpse Polders.
Zeer schadelijk, maar de remedie bestaat
De mogelijke heropflakkering van rhizomanie moet zeer ernstig genomen worden want ze kan, op de betrokken percelen, zeer snel zeer veel schade toebrengen aan de opbrengst van de bieten. Dat blijkt duidelijk uit proeven die werden opgezet in Mazy, dicht bij Gembloers, met een ras dat niet tolerant is tegen de ziekte. Daar zag men dat de opbrengsten in enkele jaren zeer snel instortten, namelijk van 75 ton per ha aan 18° in 1999 naar slechts 13 ton per ha aan 9,5° in 2006.
Terwijl het virus B zeer stabiel is, is dat duidelijk minder het geval met het virus A. Reeds vanaf 2005 vertoonde dat virus een belangrijke variabiliteit en die werd nog geaccentueerd in de jongste jaren. Vermits het virus zowat overal in het land aanwezig is, kan een mutatie, indien ze zich voordoet, in zowat elke streek van ons land voorkomen. Men moet dus overal alert blijven en de percelen blijven opsporen waar de ziekte zich zou voordoen.
Het is op die manier dat men in 2014 in de streek van Binche en in de Antwerpse Polders de mutatie van het virus A heeft kunnen vaststellen met de aanwezigheid van een aantal percelen waarop enkele planten voorkwamen die symptomen vertoonden die deden denken aan rhizomanie en wendakkers waarop duidelijk meer planten voorkwamen die door rhizomanie waren aangetast. Dat alles kwam voor op percelen met rassen die tolerant waren aan het virus (rz1) en die dus, ondanks aanwezigheid van dit resistentiegen, toch gevoelig waren geworden aan de ziekte.
Een oplossing werd gevonden door de veredelaars onder de vorm van een dubbele resistentie (rz1 + rz2).
Rhizoctonia bruinwortelrot
Ook deze ziekte is geen nieuwkomer. Er bestaan oplossingen om ze te vermijden. Ze zijn zeker niet perfect, maar ze hebben toch wel een belang voor de betrokken landbouwers.
Rhizoctonia solani veroorzaakt een bruinverkleuring van de biet. De aantasting komt gemakkelijker voor op percelen die een te lage zuurtegraad vertonen en wanneer maïs of raaigras in de rotatie voorkomen als voorteelten van de bietenteelt. De aantasting wordt bovendien nog in de hand gewerkt door het voorkomen van structuurgebrek en ook door een minder goede drainage van de percelen. Al die factoren samen stimuleren het optreden van de ziekte en ook de ‘vestiging’ van het pathogeen in de loop der jaren.
Wanneer de bieten door deze rotting zijn aangetast in het veld is het verloren moeite om te proberen ze te bewaren. Bewaring van door rhizoctonia bruinwortelrot aangetaste bieten is onmogelijk! De raad van André Wauters: “Probeer de levering van die bieten in het begin van de campagne te programmeren en wacht zeker niet het einde van het seizoen af.”
Rassenresistentie bestaat, maar ze is slechts gedeeltelijk. Proeven die door het Bieteninstituut werden aangelegd de voorbije jaren laten toe volgende rassen aan te bevelen in geval van rhizoctonia bruinwortelrot: Isabella Kws, BTS605, Tolemax, Voltaire, Urselina Kws, Tiaris en BTS419RHC.
Let op, deze resistentie is niet volledig. “Men zal in deze percelen nog steeds een aantal bieten aantreffen die door bruinverrotting zijn aangetast en dit in variabele percentages in functie van de vochtigheidstoestand en de temperatuur tijdens het groeiseizoen. Maar het loont zeker de moeite voor deze rassen te kiezen op aangetaste percelen, want ze bieden een echte oplossing op het gebied van opbrengsten.”
Het opbrengstpotentieel van de aanbevolen rassen is niet altijd optimaal, maar dat is de prijs die men moet betalen wanneer men aantasting op zijn percelen heeft.
Bietencystenaaltjes…
Ook aanwezigheid van bietencystenaaltjes (Heterodera schachtii) leidt tot belangrijke opbrengstdalingen en verdient aandacht op middellange en lange termijn. De problematiek is ook niet nieuw, maar het is toch wel aangewezen om de kennis even op te frissen.
Naast de suikerbiet en voederbiet tast Heterodera schachtii ook andere soorten (waardplanten) aan, zoals spinazie, koolgewassen, koolzaad en ook sommige onkruiden zoals melde, melganzevoet, veelknopigen, herderstasje en kruiskruid.
De bietennematoden overleven onder de vorm van cysten (kleine zakjes waarin de larven en de eitjes zitten). Deze overleving kan tien tot vijftien jaar duren op de percelen. In de lente, wanneer de bodemtemperatuur 8 °C bereikt, migreren de larven naar de jonge worteltjes van de bieten, dringen die worteltjes binnen en voeden zich ermee, waardoor die wortels geen voedsel meer leveren aan de plant en daardoor de groei van de biet wordt afgeremd. Na enkele weken zullen de vrouwelijke larven cysten ontwikkelen en deze opvullen met eitjes en laren om een nieuwe ontwikkelingscyclus op te starten en aldus de infectiegraad te verhogen.
De voltooiing van een ontwikkelingscyclus vergt 465 graaddagen (> 8 °C). Voor een zaai op 1 april is een volledige cyclus reeds bereikt op 20 juni. Bijgevolg kan een perceel bieten, vooraleer het gerooid wordt in november, reeds 2 tot 3 opeenvolgende generaties van nematoden geherbergd hebben. En bij elke generatie wordt het aantal nematoden vermenigvuldigd. Het aantastingspotentieel van nematoden kan aldus zeer snel groeien.
… schadelijk, zelfs in kleine aantallen
“De zeer vele proeven die rond dit thema werden aangelegd tonen zeer duidelijk de schadelijkheid van deze belager aan”, zo vervolgt André Wauters. De verliezen aan opbrengst kunnen inderdaad geraamd worden op 3 kg suiker/ha per aanwezige larve in 100 gram grond. De schade kan dus verwaarloosbaar lijken wanneer men slechts 1 larve aantreft in 100 gram grond, maar wanneer men daarentegen enkele honderden larven of eitjes aantreft in 100 gram grond loopt het opbrengstverlies snel op tot enkele procenten van het potentieel rendement.
Een bodemanalyse kan dus zeer nuttig zijn om te bepalen welk risico op opbrengstdaling men loopt. De impact op het suikergehalte en op de kwaliteit is duidelijk minder groot dan op de wortelopbrengst, behalve wanneer men te maken heeft met een zware aantasting die een verlies aan blad meebrengt en de ontwikkeling van hergroei van bladeren.
Naast een daling van de opbrengst brengt de aanwezigheid van bietencystenaaltjes eveneens een verstoring mee van de waterhuishouding van de biet en ook van de opname van alle plantenvoedende elementen, in het bijzonder deze van magnesium. “Het optreden van magnesiumgebrek in een perceel bieten verraadt in 99 % van de gevallen de aanwezigheid van bietencystenaaltjes op dat perceel.”
De aantasting door bietencystenaaltjes vertaalt zich ook door een iets hogere grondtarra als gevolg van de vorming van zijwortels als reactie op de aantasting door de parasiet.
De oplossing door rassentolerantie
Het teruggrijpen naar tolerante rassen heeft een onmiddellijk effect op het behoud van het opbrengstpotentieel in de aangetaste percelen en is economisch verantwoord:
- van zodra 150 larven + eitjes voorkomen per 100 gram grond;
- van zodra symptomen voorkomen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van bietencystenaaltjes, zoals dalende wortelopbrengsten, vertraagde groei, verwelking van de bieten en een geelverkleuring als gevolg van magnesiumgebrek.
Het zaaien van een tolerant ras heeft een effect op langere termijn omdat het de vermenigvuldiging van de nematoden beperkt. Waardoor men dus minder bezorgd hoeft te zijn voor de volgende bietenteelt in de rotatie.
Het zaaien van een tolerant ras laat toe om een ‘gezonde’ teeltrotatie te behouden van 3 tot 4 jaar ook in percelen die nochtans licht zijn aangetast. Er zijn drie types rassen te onderscheiden naargelang hun gedrag ten opzichte van de belager:
- klassiek en dus gevoelig: lijdt onder een opbrengstdaling en heeft tot gevolg dat de aaltjes zeer snel kunnen vermenigvuldigen;
- tolerant (Nematoden Tolerant) en gedeeltelijk resistent: levert een potentieel hoge opbrengst en laat een beperkte vermenigvuldiging van de aaltjes toe;
- resistent: er gebeurt geen vermenigvuldiging van nematoden. Op dit ogenblik zijn er nog geen nematodenresistente rassen op de markt.
Naar M.de N.